Woningwet

Met ingang van 1 juli 2015 hebben partijen in de sociale huursector te maken met de Woningwet 2015, het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV) 2015 en bijbehorende ministeriële regeling. Daarmee treden er in het stelsel van sociale huurwoningen belangrijke veranderingen op. Woningcorporaties richten zich op hun kerntaak: een kwalitatief en betaalbaar aanbod van sociale huurwoningen voor mensen met een kleine portemonnee. Welke gevolgen heeft de Woningwet 2015 voor het interne toezicht op de corporaties?

Nieuwe eisen aan het interne toezicht

De nieuwe Woningwet stelt in de artikelen 26 en 30 t/m 33 nieuwe eisen aan het interne toezicht. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 18, 19, 27 en bijlagen 1 en 2 van het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTIV). Hieronder zijn de belangrijkste eisen op een rij gezet.

Goedkeuring RvT

In de Woningwet is een grotere rol weggelegd voor het interne toezicht in die zin dat bepaalde bestuursbesluiten onderworpen zijn aan voorafgaande goedkeuring van de RvT. Artikel 26 Woningwet bepaalt welke besluiten, bijvoorbeeld een besluit tot het doen van een investering van minimaal 3 miljoen euro of een besluit tot wijziging van de statuten.

Artikel 19 BTIV bepaalt in welke gevallen de voorafgaande goedkeuring van de RvT niet is vereist. Het gaat daarbij om besluiten tot instandhouding van woningen, bijvoorbeeld het regulier onderhoud en besluiten tot verkoop aan natuurlijke personen.

Daar waar in de Woningwet is voorzien in voorafgaande goedkeuring van de minister is altijd een voorafgaand besluit van de RvT nodig. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het aangaan van een fusie of splitsing, verkoop van onroerend goed, investeringen in niet-Daeb vastgoed en het aangaan van verbindingen.

Geschiktheid en betrouwbaarheid commissarissen

Artikel 30 lid 3 Woningwet en artikel 18 BTIV plus bijlage 1 (competenties) en 2 (betrouwbaarheid) bepalen dat voor (her)benoeming van een commissaris een positieve zienswijze van de minister nodig is op de geschiktheid en de betrouwbaarheid van de betrokken personen. Deze zgn. 'fit and proper' test geldt per 1 juli 2015 voor nieuwe benoemingen/aanwijzingen.

Benoemingstermijn

Artikel 30 lid 4 Woningwet bepaalt dat een commissaris wordt benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar, en een maal voor een periode van ten hoogste vier jaar kan worden herbenoemd.

Onverenigbaarheden

Artikel 30 lid 6 bepaalt in welke gevallen sprake is van onverenigbaarheid met het lidmaatschap van de RvT. Zo mag een RvT-lid bij een woningcorporatie niet samen met een collega-commissaris uit die desbetreffende RvT van die corporatie, in een andere RvT zitting hebben, ongeacht de branche. De onverenigbaarheden gelden vanaf 1 juli 2015 voor nieuwe benoemingen/aanwijzingen.

Een derde RvT is huurdercommissaris op bindende voordracht

Artikel 30 lid 9 en lid 10 Woningwet bepalen dat ten minste een derde van de RvT bestaat uit huurdercommissarissen die op bindende voordracht worden voorgedragen door de huurders(organisaties). In de statuten moeten hierover voorschriften worden opgenomen. Indien deze niet tot een voordracht komen, moet de RvT er zorg voor dragen dat hetzelfde aantal commissarissen uit de huurders van de woongelegenheden van de corporatie wordt benoemd. De statuten moeten uiterlijk 1 januari 2017 hierop zijn aangepast.

Zelfevaluatie RvT onder externe begeleiding

Artikel 30 lid 11 Woningwet bepaalt dat de statuten voorschriften bevatten over jaarlijkse zelfevaluatie van de RvC; deze moet eens per twee jaar onder externe begeleiding. Ook moet in de statuten worden opgenomen op welke wijze, in geval van ontstentenis of belet van de commissarissen, voorlopig in de RvT wordt voorzien. De statuten moeten uiterlijk 1 januari 2017 hierop zijn aangepast.

Permanente educatie RvT

Artikel 31 lid 2 Woningwet bepaalt dat de RvT zich blijvend dient te voorzien van de benodigde kennis en vaardigheden voor uitoefening van het toezicht.

Informatie-uitwisseling RvT – minister

Artikel 31 lid 4 Woningwet en artikel 27 BTIV bepalen dat in bepaalde gevallen de RvT de minister op de hoogte dient te stellen van zijn werkzaamheden. Het gaat daarbij om gevallen waarbij het voor de minister in het kader van het toezicht wenselijk is vroegtijdig op de hoogte te zijn van ontwikkelingen die bij de toegelaten instelling spelen. Te denken is aan schade of mogelijke schade aan het belang van de volkshuisvesting door handelen van de toegelaten instelling, situaties waarbij de toegelaten instelling financieel kwetsbaar is of dat op korte termijn zou kunnen worden of liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen bij verbindingen van de toegelaten instelling.

Ontslag door ondernemerskamer

Artikel 33 Woningwet bepaalt dat de minister en de RvT leden van de RvT op in de wet vermelde gronden kunnen schorsen bij wanprestatie en bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam kunnen voordragen voor ontslag.

Meer informatie over de nieuwe Woningwet


Veel gezocht