Essay Marije van den Berg: Schimmel is blijkbaar de bedoeling

Corporaties mogen weer: werken aan het versterken van de gemeenschap. Ervan uitgaand dat dat woningcorporaties die verantwoordelijkheid ook wíllen dragen: wat zijn dan de keuzes die gemaakt moeten worden, en hoe zien toezichthouders daarop toe? En over pudding en bubbeltjesplastic.

CV: Marije van den Berg (1974) is schrijver, onderzoeker en adviseur. Ze werkt aan gemeenschapskracht en de kwaliteit van het lokale bestuur. Bij gemeenten wordt ze ingeschakeld om inwoners en organisaties beter te laten samenwerken. Van den Berg is actief betrokken bij vrijwilligersinitiatieven zoals Energiefixers071 en het Druckerfonds. Ook werkt ze als vicevoorzitter voor de Rekenkamer Leiden en Leiderdorp. Ze werkt als columnist voor het VNG Magazine en maakt podcasts onder de titel: Democratie in uitvoering. In 2021 stond haar boek ‘Stop’ op de shortlist voor Managementboek van het Jaar. Haar nieuwste boek heet ‘De Beleidsbubbel en hoe we die liefdevol leeg laten lopen’.

Ik loop al heel wat jaren rond in onze gemeenschap, en bemoeide me met allerlei petten op met van alles. Als raadslid, als actieve of soms zelfs activistische bewoner, als stemmer, als ambtenaar, als onderzoeker, als toezichthouder, informateur, rekenkamerlid en als voorzitter van een lokaal fonds, bijvoorbeeld. Als huurder, jawel. En onlangs was ik een van de oprichters van de Energiefixers071, een vrijwilligersorganisatie die eraan werkt om energierekeningen omlaag en buurten omhoog te krijgen.

Ik vertel dit niet alleen voor wat credibility - al hoop ik dat het helpt. Ik vertel dit vooral om duidelijk te maken dat de instituties me lief zijn. Zeker de instituties die zich hebben bewezen. Want beeld je de volkshuisvesting in Nederland eens in zonder woningcorporaties. Er is veel om trots op en dankbaar voor te zijn en het gros van de huurders woont heerlijk en betaalbaar.

Zien we de weg uit onze wooncrisis zonder corporaties? Ik niet. ‘Heel houden,’ klinkt er dan ook in mijn achterhoofd, bij dit schrijven. Is de woningcorporatie, net als veel andere instituties zoals de politiek, de staat en ambtelijke organisaties, de afgelopen decennia niet al genoeg onder druk gezet, bekritiseerd en zelfs bestraft? Laat ik ze heel houden. En toch. Ik moet ook aan bubbeltjesplastic denken.

Begin deze eeuw verscheen het rapport ‘Tussen beleid en uitvoering’ van de Algemene Rekenkamer. Toenmalig president Saskia Stuiveling zei bij de presentatie het volgende: ‘Er is een reëel gevaar dat de overheid gaat regeren over een papieren berg, terwijl de maatschappelijke werkelijkheid volstrekt anders is.’ Daarin heeft ze helaas groot gelijk gekregen. We weten allang dat het beleid en de uitvoering ervan twee verschillende dingen zijn die steeds verder uit elkaar zijn gedreven. En helaas heb ik te weinig bewijs om ervan uit te gaan dat dat bij corporaties helemaal anders is.

De morele ondergrens

Want laten we eens kritisch rondkijken in die ‘maatschappelijke werkelijkheid’ waar al dat bestuur en beleid doeltreffend en doelmatig zijn volkshuisvestelijke werking moet hebben. Wat zien bijvoorbeeld de energiefixers die afgelopen winter bij honderden huurders aanbelden met folie, tochtstrips, een nieuwe douchekop en radiatorventilatoren? Ze zagen naast een torenhoge energierekening ook enkel glas, schimmel, kapotte kozijnen en gaten in muren waar de wind naar binnen waaide. Niet overal. Wel te vaak.

We zien bestuurders en woordvoerders in de pers zeggen dat ze ‘schrikken’ van deze werkelijkheid van rot en schimmel. Terwijl ze het weten. En als ze het niet wisten, zijn ze ongeschikt voor hun taak. Ik hoor medewerkers en bestuurders woorden gebruiken als ‘onbereikbare doelgroepen’ terwijl ze weten waar ze aan kunnen bellen. Maar ze doen het niet. Dat komt niet alleen door tijdgebrek.

En wat zag Susan van de schuldhulp bij een bezoek aan een meneer met geldgebrek? Niet veel, want naar buiten kijken ging niet. Ook had de meneer in kwestie Susan gevraagd niet overal in huis te lopen. Want wat had een behulpzame huismeester voor hem gedaan? Hij had het tochtige huis met een koude vloer en enkel glas, geïsoleerd. Onder het tapijt en op de ramen zat… bubbeltjesplastic.

Ja, het systeem is groter dan de corporatiesector, maar zolang deze morele ondergrenzen niet gehaald worden, gaat het hier wel om eigen bende. En het is de sector eraan gelegen om die op te ruimen, nietwaar?

'We zien bestuurders en woordvoerders in de pers zeggen dat ze ‘schrikken’ van deze werkelijkheid van rot en schimmel'

Een doel van een systeem kun je niet aflezen van de bedoelingen van degenen die het ontwerpen, gebruiken of voorstaan. POSIWID, stelde Stafford Beer een halve eeuw geleden al: the purpose of a system is what it does. Het is de neutrale constatering dat de bedoeling van een systeem is wat het doet. Huizen die door een huismeester ingepakt worden in bubbeltjesplastic. Tochtige kozijnen, enkel glas, gaten in het plafond en volgeschimmelde badkamers. Beelden van bewoners die het contact belemmeren. Maar ook buurten waar geen ontmoetingsruimte meer is. De neiging is natuurlijk om te zeggen: ‘dit is niet hoe wij werken’. Deze uitkomsten kunnen niet de bedoeling zijn. Niemand wil dit immers. 

Maar zullen we eens stellen dat het versluierende nonsens is om te beweren dat de bedoeling van een systeem is om te doen wat het aantoonbaar niet doet? Al deze uitkomsten, ook de onbedoelde en de incidentele, moeten voor toezichthouders relevanter zijn dan de intenties en de ambities.

Deze uitkomsten zijn, hoe vreemd dat ook voelt, daarmee allemaal de bedoeling van ‘het gevoerde beleid’ waar toezichthouders op moeten toezien. Dat de uitkomsten niet zijn wat we willen of zelfs maar moreel is, komt omdat we de werking van het systeem niet goed kennen. Het is een sturingsprobleem.

En nee, dit is niet de intentie van die bestuurders en die hardwerkende medewerkers. Zoals het ook de intentie niet geweest is van toezichthouders om al toezichthoudend, visiterend en kritisch bevragend bij te dragen aan deze schaamtevolle uitkomsten. Maar hier zijn we nu. Toezichthouders zijn coproducenten van deze systemen. Dit is de maatschappelijke werkelijkheid van op zijn minst een op de twaalf corporatiewoningen volgens cijfers van de Woonbond (2018/2021), en dus moeten we de systemen en logica’s onderzoeken die deze ellende veroorzaken en zichzelf in stand hebben gehouden. We moeten het systeem beter laten werken.

Gemeenschapsgericht werken

We kunnen inmiddels best prima werken in de investerings-logica, de planning&control-logica en ook nog wel in de meerjarenonderhoudsplannen-logica, de klantbelevingslogica en de participatie-logica (‘bewoners betrekken bij beleid’). Ook de politieke en bestuurlijke logica, al dan niet regionaal, bespreken we in onze bestuurskamers. Maar kunnen we al werken in de gemeenschapslogica? Die logica waarbij zeggenschap ligt bij een groep actieve bewoners? Waar beleidsmakers zichzelf betrekken bij bewoners? Waar meerwaarde ontstaat door de gemeenschap in al zijn complexiteit te zien als een cadeau in plaats van als iets waar je de boel managet met een stappenplan? Waar instappen de norm is, in plaats van uitbesteden of inhuren? Waar je de uitkomsten van je besluiten kunt beetpakken? De logica waarbinnen de samenhang met alle andere interventies in de buurt merkbaar is? Die nog niet voldoende.

En dat is zonde, want het helpt als corporaties gemeenschapsgericht werken. Whatever the problem, community is the answer, stelde Margaret Wheatley en ze heeft gelijk. Hoe je gemeenschapsgericht werkt? Door om te beginnen bij alles wat je doet, de vraag stellen: versterkt dit de gemeenschap? We hebben er nog weinig indicatoren voor, maar desondanks kun je er als toezichthouder al best wel op gaan letten. Op makkelijk te verzinnen dingen: het openstellen van buurthuiskamers, meedoen en meebetalen aan de geveltuinenactie. Maar ook het meer ingewikkelde gemeenschapsversterkende werk: catering uit de buurt inhuren, onderhouds- en schoonmaakwerk aan je eigen huurders gunnen, onderlinge hulp en kracht van buren mee-organiseren. En op het griezelige deel: zeggenschap verleggen naar gemeenschappen, omdat zij maatschappelijk welzijn beter begrijpen dan een corporatie. Alleen in de werkelijkheid van alle dag komt immers maatschappelijk welzijn tot stand en alleen daar kunnen we werken aan sterke gemeenschappen.

Overigens is het dan boeiend om je te realiseren dat je in die gemeenschap zo maar collega’s van een andere corporatie, of hemel: een belegger tegen kunt komen. Hoe beïnvloed je elkaar dan ten goede?

Waar je op moet letten

Als we gaan werken vanuit de gemeenschap, betekent dat dat we er meer zeggenschap neerleggen. Die zeggenschap versterkt direct weer de onderlinge verbanden die we nodig hebben om volkshuisvesting zo veel meer te maken dan klantbeleving. Je maakt de gemeenschap krachtiger door hem te zien als krachtig en daarnaar te handelen (pas op: het omgekeerde effect bestaat ook.)

Waar houden toezichthouders in de volkshuisvesting toezicht op als zij gemeenschapsgericht toezien? Vraag het aan mensen. Begin met de opbouwwerkers, buurtverbinders, complexconciërges te vragen wat niet terugkomt in de benchmarks, beleidsplannen en bestuurlijke reacties op visitaties. Waar zien zij het goede werk gebeuren? Waar zien zij mensen voor in de benen komen? Wat zou versterking kunnen gebruiken?

En vooral: vraag het de buurtbewoners zelf (heel interessant is in dit verband het Welzijnsdashboard dat econoom Nicky Pouw in Amsterdam Venserpolder met buurbewoners samenstelt). Waar willen zij dat het toezicht op toeziet nadat de standaardnorm voor woningonderhoud is gehaald? Ik voorspel je: huurders willen de aandacht verschuiven van groots en meeslepend naar concreet en dichtbij. Van individuele klantbeleving naar gezelligheid in de buurt en iemand op de koffie. Van abstracte ambities in de toekomst naar goed beheren nu en volgend jaar. Van geldstromen de wijk uit naar geldstromen door de wijk. Zie daar maar eens goed op toe - geen sinecure, wel nodig.

Bewijslast waar hij hoort

En je kunt als toezichthouder gemeenschapsgericht werken bevorderen, door de bewijslast te leggen waar hij hoort. Door de vraag te stellen: is de corporatie de buurtgemeenschappen aan het versterken — of niet? Ja, de bestuurder mag er trots op zijn als dat gebeurt. Maar eis in elk geval verantwoording als het niet gebeurt, of niet vaker.

Weet je wat ik zo nu en dan recalcitrant denk: we moeten niet minder, maar juist veel meer checken. Want een check heeft een groot voordeel: het betekent contact. Opkijken, de werkelijkheid testen, in het werk kijken of het klopt wat je uitspookt. Atul Gawande, arts en checklist-expert, heeft het over ‘the means to measure vital signs’. Vitale signalen.

'Je kunt als toezichthouder gemeenschapsgericht werken bevorderen, door de bewijslast te leggen waar hij hoort'

Maar dan moeten we niet bij beheerders checken of zij netjes het beleid uitvoeren. En we gaan ook niet aan huurders vragen wat zij vinden van het beleid, van de bestuurlijke plannen en van de manier waarop zij betrokken worden bij het besturen en beleid maken. We gaan de bewijslast omkeren door bestuurders en beleidsmensen te vragen om zich te verantwoorden aan de praktijk. We gaan de prestaties van bestuurders, managers en beleidsschrijvers checken. Daar gaan toezichthouders op letten en naar vragen. Of, wie weet, kunnen ze het organiseren?  

Want als we zeggen: we beginnen en eindigen in de gemeenschap, dan zijn het niet langer de uitvoerders en beheerders die aan bestuurders moeten bewijzen dat ze de goede dingen doen. Nee, dan is het aan de beslissers en de budgetverdelers, de schrijvers van scenariostudies, langetermijnonderhoudsplannen, aanbestedingen en duurzaamheidsambities - degenen die nu de macht hebben - om te bewijzen dat wat zij doen en besluiten daadwerkelijk leidt tot publieke kwaliteit.

En dat vraagt weer iets van toezichthouders. Want toezicht houden kan alleen als je zelf midden in die gemeenschap staat. Moet je het bewijs controleren dat bepaald beleid en gemaakte besluiten maatschappelijk welzijn op hebben geleverd? Dat kan niet vanuit een bureaulade. The proof of the pudding is in the eating, en waar staat die pudding? Het antwoord is: niet op een stip aan een horizon, maar in een portiek. Dat bewijs komt uit badkamers en achter radiatoren vandaan. Het komt ook van de energierekeningen. Je vindt het in de buurthuiskamers, het zit in de pan soep en het zijn de dingen die juist niet op werkbriefjes van de technische dienst staan, maar die ze wel onderling bespreken. Je hoort het van huurders, en je hoort het alleen als je hun taal spreekt en dat vraagt om empathie en soms om Eritrees.

Gemeenschapsgericht werken is het als de corporatie werkt in de context waar de pudding staat, namelijk in de buurt. Naast mensen gaan staan. Naast de huurder. Daar moet je het maatschappelijk welzijn blijven checken. Levenstekens. Dat wens ik ons toe: dat het toezicht gemeenschapsgericht is. Want whatever the problem, community is the answer.

Ga naar de hele essaybundel door dubbel te klikken op het beeld hieronder.


Veel gezocht