Door Nicole Sjoer (Sjoer Advocatuur)
In mijn eerdere artikel ('WNT: stilzitten is geen optie', d.d. 30 november 2012) informeerde ik u over de inhoud van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen (semi)publieke sector (WNT).
Inmiddels zal het u niet zijn ontgaan dat door de Minister voor woningcorporaties nadere regels zijn gesteld, vastgelegd in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting, ook wel WNT-staffel genoemd die (net als de WNT) per 1 januari 2013 in werking is getreden. In deze WNT-staffel worden de bezoldigingsmaxima van een topfunctionaris van een toegelaten instelling gerelateerd aan het aantal woongelegenheden van de corporatie.
Tevens is de praktijk gebleken dat de tekst van de WNT met name ten aanzien van het overgangsrecht en te treffen beëindigingsregelingen vragen oproept.
Wat is de stand van zaken?
Zoals ik in mijn artikel van 30 november jl. aangaf, zal de RvC eerst dienen te bepalen op welke topfunctionarissen binnen de organisatie de WNT van toepassing is. Daarna dient de RvC vast te stellen of het bezoldigingsmaximum wordt overschreden en indien dit het geval is, dan dient de RvC te bezien of nog een beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht.
Wie is topfunctionaris?
Het begrip topfunctionaris is in de WNT ruimer gedefinieerd dan alleen de statutair bestuurder. Volgens de definitie is de WNT van toepassing op de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene(n) belast met de dagelijkse leiding.
Het Ministerie heeft aangegeven dat per geval zal dienen te bezien wie binnen de organisatie als topfunctionaris dient te worden aangemerkt. Zo zullen bij de ene organisatie slechts de leden van één managementlaag topfunctionarissen zijn, terwijl het bij de andere organisatie om meerdere managementlagen gaat.
Hoewel dit niet in de wettekst is opgenomen, heeft het Ministerie aangegeven dat voor de kwalificatie van topfunctionaris sprake dient te zijn van leidinggeven aan de gehele organisatie. In de visie van het Ministerie kan een vestigingsdirecteur of locatiedirecteur als topfunctionaris aangemerkt worden als de vestigingsdirecteuren tezamen het managementteam of het dagelijks bestuur vormen waarin beslissingen voor de gehele organisatie worden genomen. In lijn daarmee heeft het Ministerie als voorbeeld genoemd dat een directeur Financiën of een directeur P&O als topfunctionaris wordt aangemerkt als deze deel uitmaakt van een centraal management- of directieteam.
Het is van belang zorgvuldig te kijken wie onder het begrip topfunctionaris valt, niet alleen in het kader van het bezoldigingsmaximum maar ook in het kader van de gestelde grens aan het overeenkomen van een eventuele beëindigingsvergoeding c.q. het treffen van een beëindigingsregeling na 1 januari 2013 (zie het kopje hierna).
Het bezoldigingsmaximum: de WNT of de WNT-staffel?
De Minister heeft aangegeven dat voor de topfunctionarissen werkzaam bij woningcorporaties de bezoldiging dient te worden getoetst aan de bezoldigingsmaxima uit de WNT-staffel en niet aan het bezoldigingsmaximum van de WNT. Dit heeft ook gevolgen voor de bezoldiging van de RvC nu de bezoldiging niet meer mag bedragen dan 5% van het voor topfunctionarissen van de instelling geldende bezoldigingsmaximum. Voor de voorzitter van de RvC geldt een maximum van 7,5%.
Een beroep op het overgangsrecht?
In de praktijk is gebleken dat de tekst van het overgangsrecht in de WNT vragen oproept.
Door de VTW zijn aan de Minister nadere vragen gesteld. De Minister heeft op 1 maart jl. geantwoord. De brief kunt u op de website van de VTW terugvinden. Of de brief de gewenste duidelijkheid geeft, is de vraag.
Kort samengevat houdt het overgangsrecht volgens het Ministerie in dat nieuwe overeenkomsten en bezoldigingsafspraken die tussen 6 december 2011 (de datum waarop de WNT door de Tweede Kamer is aangenomen) en 1 januari 2013 (de inwerkingstredingsdatum van de WNT) zijn gemaakt, alsmede al op 6 december 2011 bestaande overeenkomsten onder het overgangsrecht vallen en gedurende vier jaar worden gerespecteerd, gevolgd door een afbouwperiode van drie jaar. Dit is volgens het Ministerie anders voor wijzigingen in de hoogte van de bezoldiging of wijzigingen in de duur van de aanstelling c.q. arbeidsovereenkomst. Zijn die afgesproken tussen 6 december 2011 en 1 januari 2013, dan is volgens het Ministerie het overgangsrecht ten aanzien van die wijzigingen niet van toepassing.
Hoewel het begrip “nieuwe overeenkomst” niet in de WNT voorkomt, dient hieronder volgens de Minister te worden verstaan een overeenkomst die nieuw is. Een nieuwe overeenkomst kan volgens de Minister een herbenoeming, respectievelijk een nieuwe benoeming als onderwerp hebben. Een vennootschappelijk besluit als zodanig, bijvoorbeeld een vennootschappelijk besluit tot een nieuwe benoeming, is volgens de Minister een rechtshandeling van één partij en er kan derhalve in zijn visie pas sprake zijn van een nieuwe overeenkomst als het vennootschappelijk besluit wordt omgezet in een overeenkomst met de topfunctionaris.
De Minister heeft verder aangegeven dat een herbenoeming na 1 januari 2013 moet worden beschouwd als een nieuwe overeenkomst waarop in beginsel het overgangsrecht niet van toepassing is. De Minister heeft tevens aangegeven dat bij een herbenoeming in de periode tussen aanvaarding van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer (6 december 2011) en 1 januari 2013 het overgangsrecht in beginsel wel van toepassing is.
Aan de Minister is gevraagd wat dient te worden verstaan onder “herbenoeming” nu ook dat begrip in het overgangsrecht van de WNT niet voorkomt. De Minster heeft laten weten dat daaronder moet worden verstaan een benoeming die volgt op een eerdere benoeming waarbij hij verder verwijst naar de informatiebrochure. Daarin wordt echter niet ingegaan wat onder een herbenoeming dient te worden verstaan. Er wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen de dubbele rechtsrelatie die de meeste statutair bestuurders bij woningcorporaties hebben: enerzijds een benoeming als statutair bestuurder via een vennootschappelijk besluit en anderzijds een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht. Beide rechtsrelaties kunnen voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd zijn aangegaan en kunnen in duur verschillen. De vraag wat onder een “herbenoeming” dient te worden verstaan is derhalve in dat kader relevant. Dit geldt eveneens ingeval van bijvoorbeeld een juridische fusie waarbij de statutair bestuurder of lid van de RvC van de fuserende rechtspersoon zal moeten worden (her)benoemd bij de verkrijgende rechtspersoon. Wat heeft dan te gelden ten aanzien van het overgangsrecht?
Op de website van het Ministerie wordt vermeld dat het antwoord op de vraag welk regime bij herbenoemingen van toepassing is, afhankelijk is in welk document de bezoldigingsafspraken zijn vastgelegd. Dat is juridisch niet juist. Dat zou betekenen dat de keuze van het soort document of de naamgeving van een document de juridische gevolgen zou kunnen bepalen. De Minister heeft dit onderscheid ook niet in zijn brief bevestigd.
Daarnaast kan nog een verschil worden geconstateerd tussen hetgeen de Minister in de brief aangeeft en de informatie die op de website van het Ministerie over het overgangsrecht bij herbenoemingen is aangegeven. Zo is op de website aangegeven dat indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, de topfunctionaris ook bij herbenoeming recht houdt op de overeengekomen bezoldiging indien de bezoldiging vòòr 6 december 2011 is overeengekomen, terwijl dat niet is terug te lezen in de brief van de Minister.
Helaas is de gewenste duidelijkheid op deze punten nog niet gekomen. Voornoemde uitleg van de Minister en het Ministerie is in ieder geval niet terug te vinden in de wettekst van de WNT. De Minister geeft in zijn brief aan dat de antwoorden een algemeen karakter hebben en dat hij benadrukt dat voor een goede uitleg van de wet zich een rechtspraktijk zal ontwikkelen waar zowel rechtssubjecten, als de rechterlijke macht een eigen rol en verantwoordelijkheid hebben. Wat wel duidelijk in de wet is bepaald, is dat ten aanzien van iedere wijziging in de bezoldiging of in de duur van het dienstverband die is overeengekomen tussen 6 december 2011 en 1 januari 2013 geen beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht.
Beëindigingsvergoedingen
Naast vragen over het overgangsrecht zijn er ook vragen over beëindigingsvergoedingen en het treffen van beëindigingsregelingen. Welke punten zijn daarbij van belang.
Een tussen partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding vòòr 1 januari 2013 valt volgens de tekst van de WNT onder de overgangsbepaling en wordt gedurende vier jaar gerespecteerd. Dat betekent dat bij het overeenkomen van een beëindigingsvergoeding (in de arbeidsovereenkomst bij aanvang of tussentijds) c.q. het treffen van beëindigingsregeling in het zicht van de beëindiging van het dienstverband vanaf 1 januari 2013 direct moet worden voldaan aan de door de WNT gestelde grens.
De in de WNT opgenomen grens houdt in dat geen uitkeringen overeengekomen mogen worden wegens beëindiging van het dienstverband die gezamenlijk meer bedragen dan een jaarsalaris met een maximum van € 75.000,- bruto (en pro rata bij een deeltijd dienstverband). Met uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband wordt volgens de tekst van de WNT bedoeld de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband. Dat betekent dat het niet alleen gaat om een beëindigingsvergoeding sec.
Daarnaast is van belang zich te realiseren dat deze bepaling niet alleen geldt voor overeen te komen beëindigingsvergoedingen c.q. te treffen beëindigingsregelingen met statutair bestuurders. Het is van toepassing op alle topfunctionarissen in de zin van de WNT. Een andere belangrijke kanttekening is dat het tussen partijen overeengekomen regelingen betreft. Het gaat niet om uitspraken van de rechter. In een uitspraak van de Kantonrechter Arnhem d.d. 4 december 2012 heeft de Kantonrechter bevestigd dat de WNT-norm zich beperkt tot overeengekomen vergoedingen en besliste de Kantonrechter niet tot reflexwerking van de WNT. In een recente uitspraak na inwerkingtreding van de WNT heeft de Kantonrechter te ‘s Hertogenbosch beslist dat zij niet gebonden is aan de WNT echter dat de WNT wel een factor is die van belang wordt geacht en zal worden meegewogen bij het bepalen van de vergoeding. Of andere rechters deze lijn zullen volgen, dient te worden afgewacht.
Tenslotte dient u erop bedacht te zijn dat in de WNT is bepaald dat niet overeengekomen mag worden het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigd. Het Ministerie heeft daarbij aangegeven dat ingeval van afspraken dat het salaris of (delen van) de ontslagvergoeding wordt doorbetaald terwijl de topfunctionaris geen arbeid levert, sprake is van overtreding van de WNT.
Het is raadzaam zich in voorkomend geval (mede in verband met aansprakelijkheidsrisico) goed te laten adviseren over de mogelijkheden.
Conclusie
De WNT blijft de gemoederen bezig houden zeker gezien de financiële gevolgen die het voor de corporatie en de bestuurder kan hebben. Zorg dat u op de hoogte bent en blijft nu het laatste woord over de WNT en de WNT-staffel nog niet is gezegd.
Voor eventuele vragen of nadere informatie kunt u contact opnemen met Nicole Sjoer (030-7551522 of via sjoer@sjoeradvocatuur.nl). Mr. Nicole Sjoer is 22 jaar advocaat, gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Zij was tot 1 januari 2009 werkzaam bij een groot kantoor en startte vervolgens haar eigen advocatenkantoor Sjoer Advocatuur te Utrecht. Ze adviseert Raden van Commissarissen/Raden van Toezicht en bestuurders over diverse arbeidsrechtelijke onderwerpen en was betrokken bij het opstellen van de Beloningscode. Ze wordt regelmatig gevraagd over de implicaties van de WNT te adviseren. Daarnaast is zij NMI-registermediator.