De kantonrechter acht (voormalig) directeur van De Principaal (de afdeling projectontwikkeling van De Key) aansprakelijk op grond van misleiding van de Raad van Commissarissen (RvC) van de Key met betrekking tot de aankoop van grond in Zeewolde door middel van een zgn. ABC-transactie. Tot de directie van De Principaal behoorde ook de destijds statutair directeur van de Key.
De ex-directeur van woningcorporatie De Key uit Amsterdam moet 3,2 miljoen euro schadevergoeding betalen aan zijn voormalige werkgever. Ook moet hij zijn ontslagvergoeding terugbetalen. De ex-directeur heeft zich volgens de rechtbank schuldig gemaakt aan ,,opzettelijke misleiding’’. Hij was betrokken bij de transactie van een stuk grond waarbij De Key voor 3,2 miljoen euro werd benadeeld. Dat bedrag is verdiend door een tussenpersoon, die zonder medeweten van de RvC bij de grondaankoop betrokken was. De tussenpersoon is een oud-collega van de ontslagen directieleden.
De uitgebreide beschrijving van de feiten en de uitspraak van de rechtbank laten zien dat misleiding van de RvC grote (financiële) gevolgen kan hebben. Een belangrijke vraag is of de RvC niet had kunnen en/of moeten weten dat er aan de betreffende grondaankoop een luchtje zat?
Na het lezen van het vonnis is het aannemelijk dat de raad opzettelijk is misleid. Hiertegen is geen enkele RvC bestand, of wel? Had met meer kennis van dit soort transacties in de raad er misschien eerder een alarmbel kunnen gaan rinkelen en had er gerichter kunnen worden doorgevraagd? Of is het een niet-reële eis dat de RvC ook voldoende kennis in huis moet hebben over grondaankopen en vastgoedtransacties?
Hieronder is een korte samenvatting van het vonnis weergegeven. Het gehele vonnis kunt u nalezen op http://jure.nl/bp6661.
Wij zijn benieuwd naar uw reactie.
Samenvatting beoordeling en uitspraak rechtbank
Met woningcorporatie De Key is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van gedaagde had gelegen de RvC van correcte informatie te voorzien. Het betrof voor de RvC (klaarblijkelijk) immers een wezenlijk punt in het kader van een transactie waarmee een zeer groot financieel belang was gemoeid. Anders dan gedaagde doet voorkomen blijkt uit de betreffende aanbiedingsbrief met bijgevoegde documentatie ook niet dát sprake zou zijn van een ABC-transactie. Ook aangenomen dat de omstreden woorden (“ er wordt rechtstreeks gekocht van de boer” ) niet door gedaagde, maar door de voormalig statutair directeur zijn gesproken, rustte op gedaagde als goed werknemer naar het oordeel van de kantonrechter dan ook de plicht om deze mededeling te corrigeren en de RvC “uit de droom te helpen”. Waarom hij dit heeft nagelaten, heeft gedaagde niet uit de doeken gedaan, anders dan te wijzen op de positie van de voormalig statutair directeur. Het feit dat de voormalig statutair directeur als direct leidinggevende van gedaagde aanwezig was tijdens de RvC vergadering, doet aan de eigen plicht en verantwoordelijkheid van gedaagde als directeur van De Principaal om de RvC bij haar besluitvorming van de juiste informatie te voorzien echter niet af. Gedaagde heeft de RvC hoe dan ook in de waan gelaten dat rechtstreeks van de boer werd gekocht en heeft gezwegen waar hij had moeten spreken. Dit moet als opzettelijke misleiding worden aangemerkt en als een dringende reden voor ontslag op staande voet en bovendien gedrag dat tot schadeplichtigheid leidt. Dat ABC-transacties destijds niet ongebruikelijk zouden zijn geweest en dat gedaagde de hoogte van de “waardesprong” vooraf niet bekend zou zijn gemaakt, doet aan die conclusie niet af. Integendeel moet het gedaagde worden aangerekend dat hij, ondanks de slechte reputatie van de tussenpersoon, naar eigen zeggen genoegen heeft genomen met diens weigering om open kaart te spelen en dat hij ook geen nadere inlichtingen heeft ingewonnen over de door deze gestelde “positie” ten aanzien van de grond. De kantonrechter acht aannemelijk (alleen al vanwege het feit dat ernaar werd gevraagd) dat juiste voorlichting omtrent de beoogde ABC-transactie voor de RvC aanleiding zou zijn geweest om in elk geval niet zonder meer toestemming te geven voor de voorgestelde aankoop, maar eerst nader onderzoek te verlangen naar de “positie” van de tussenpersoon. In het verlengde daarvan is voorts zonder meer aannemelijk dat de RvC geen goedkeuring zou hebben gegeven nadat haar de werkelijke positie van de tussenpersoon en de beoogde “waardesprong” als gevolg van de ABC-transactie bekend waren geworden. Het argument dat de betaalde prijs ondanks de “waardesprong” marktconform zou zijn geweest gaat alleen al niet op omdat de oorspronkelijke grondeigenaar tegenover Deloitte heeft verklaard dat hij wel degelijk rechtstreeks (naar valt aan te nemen voor € 22.628.312,-) aan De Key had willen verkopen. De vraag of goedkeuring van de RvC destijds formeel was geregeld, doet in dit verband niet ter zake. Waar het om gaat is dat de goedkeuring van de RvC voor de aankoop is gevraagd en dat daarbij geen volledige openheid van zaken, maar onjuiste informatie is gegeven en niet rechtgezet. Ook de vraag of gedaagde zelf financieel voordeel heeft gehad van de verzwegen ABC-transactie doet aan het vorenstaande niet af.
Dit leidt tot de slotsom dat gedaagde De Key een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De qua omvang en causaliteit verder niet betwiste schade als gevolg van de misleiding van de RvC kan worden begroot op het gevorderde bedrag van € 3.232.616,- aangezien de kantonrechter ervan uitgaat dat de ABC-transactie bij correcte informatie van de RvC geen doorgang zou hebben gevonden en niet of rechtstreeks van de oorspronkelijke grondeigenaar zou zijn gekocht. Aangenomen dat gedaagde niet van de hoogte van de “waardesprong” op de hoogte was, komt dit onder de gegeven omstandigheden voor zijn risico. Het gevorderde bedrag gelijk aan de “waardesprong” zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop De Key de koopsom heeft betaald en de schade heeft geleden.
Het vorenstaande brengt verder mee dat De Key met recht aanspraak maakt op terugbetaling van de op basis van het kort geding vonnis betaalde beëindigingsvergoeding. Het vonnis in kort geding is gewezen voordat het definitieve rapport van Deloitte bekend was geworden. Het uit dien hoofde voldane bedrag van € 100.000,- bruto moet thans als onverschuldigd betaald worden aangemerkt.