Op 6 mei jl. is het besluit van de staatssecretaris inzake de btw-heffing bij werkzaamheden van toezichthouders en van leden van diverse commissies gepubliceerd. Door onduidelijkheden over de in het besluit opgenomen goedkeuring heeft de staatssecretaris van Financiën op 2 augustus 2021 een wijzigingsbesluit gepubliceerd. In dit nieuwsbericht worden de verduidelijkingen toegelicht. Via deze link kan ons eerdere nieuwsbericht worden geraadpleegd.
Aan het beleidsbesluit van 6 mei 2021 (dat in werking trad op 7 mei 2021) werd door de staatssecretaris van Financiën terugwerkende kracht verleend tot 13 juni 2019. Voor deze tussenliggende periode (14 juni 2019 tot 7 mei 2021) keurde de staatssecretaris goed dat in het geval voor de in het besluit bedoelde werkzaamheden btw in rekening was gebracht - en deze btw bij de afnemer was afgetrokken - hierop niet teruggekomen hoeft te worden. Door de gekozen formulering was onder meer onduidelijkheid ontstaan over situaties waarbij de afnemer de btw niet of slechts gedeeltelijk in aftrek heeft gebracht.
Toezichthouders die voor hun toezichthoudende werkzaamheden in de periode vanaf 13 juni 2019 tot 7 mei 2021 (onterecht) btw in rekening hebben gebracht, worden geacht deze werkzaamheden als btw-ondernemer te hebben verricht. Dit betekent dat de door de toezichthouder in rekening gebrachte btw in deze periode niet (verplicht) hoeft te worden gecorrigeerd. Deze btw mag echter wel gecorrigeerd worden. Dit geldt ongeacht of de afnemer de btw geheel of gedeeltelijk in aftrek heeft gebracht.
Als wel wordt gecorrigeerd, dient de achteraf ten onrechte afgedragen btw teruggevraagd te worden met een afzonderlijk verzoek aan de Belastingdienst. In ieder geval moet hierbij worden aangetoond dat het gevaar voor verlies van belastinginkomsten volledig is uitgeschakeld. Dat houdt in dat de toezichthouder moet kunnen aantonen dat de instelling waaraan is gefactureerd de btw niet in aftrek heeft gebracht of niet meer voor aftrek in aanmerking zal gaan nemen. Indien de instelling waaraan is gefactureerd de btw wel in aftrek heeft gebracht, zal de toezichthouder moeten kunnen aantonen dat de instelling de eerder in aftrek gebrachte btw op aangifte zal voldoen. Daarnaast zal de toezichthouder over de periode 13 juni 2019 tot en met 6 mei 2021 herstelfacturen moeten uitreiken en de ten onrechte in rekening gebrachte btw terug moeten betalen aan de instelling waarvoor de toezichthoudende werkzaamheden zijn verricht.
Daarnaast wordt goedgekeurd dat een toezichthouder - ongeacht of er wel of niet wordt overgegaan tot correctie van de eerder in rekening gebrachte btw - in de periode vanaf 13 juni 2019 tot 7 mei 2021 niet hoeft terug te komen op eventueel in aftrek gebrachte btw in verband met gemaakte kosten die samenhangen met de uitoefening van de toezichthoudende werkzaamheden. Dit geldt ook voor herzieningsgoederen (zoals bijvoorbeeld een auto, computer etc) indien deze voor 7 mei 2021 in gebruik zijn genomen.
Verder is in het besluit verduidelijkt dat personen die tegen vergoeding deelnemen in een commissie (bijvoorbeeld een geschillencommissie), hiervoor niet kwalificeren als btw-ondernemer, indien - kortgezegd - de uitspraken of beslissingen van die commissie enkel tot stand komt wanneer de commissie als zodanig de uitspraak doet of de beslissing neemt.
Dit artikel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met Mark van der Wielen van Deloitte (MvanderWielen@deloitte.nl, 06-10999264). Heeft u vragen, neem dan contact op met Ingrid van der Kraan (i.vdkraan@vtw.nl, 06-44812038).
Zie voor meer achtergrondinformatie ook het bericht van Deloitte.