Toezicht in de praktijk: volkshuisvestelijke vraagstukken - Casus 8: Middeldure huur en koop, wel of niet doen?

U bent voorzitter van Woningbouwvereniging De Eenvoud en geagendeerd staat een grote investering. De RvC moet daaraan zijn goedkeuring geven voordat de bestuurder verder kan. Er ligt een herstructureringsplan op tafel van een wijk waar De Eenvoud bijna alle woningen bezit. Dit impliceert dat veel woningen grondig worden gerenoveerd en verder worden er woningen gesloopt waar nieuwbouw voor in de plaats komt. Nieuw is dat in de wijk – waar nu alleen sociale huurwoningen staan – ook een aantal duurdere huurwoningen en koopwoningen is gepland. De bedoeling is om daar marktpartijen voor te selecteren.

De uitwerking van deze strategie is meermalen besproken in de RvC. Het is de bedoeling de wijk aantrekkelijker te maken voor meerdere doelgroepen, ook om segregatie tegen te gaan. Dit standpunt wordt door de huurdersorganisatie onderschreven en de plannen sluiten aan bij de woonvisie van de gemeente. De bewoners zijn nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van het hele plan.

Tot ieders verrassing echter blijkt dat de “markt” geen belangstelling heeft om de middeldure huur- en koopwoningen te ontwikkelen. De gemeente heeft dit getoetst (de zogenoemde markttoets) en legt nu het verzoek neer bij de corporatie om ook deze niet-DAEB woningen te realiseren. De bestuurder wil daar in meegaan, omdat dit geheel past binnen de ontwikkelde wijk- en portefeuillestrategie en legt dit voor aan de RvC.

Dit leidt op de vergadering tot veel discussie en emotie. De meerderheid  stelt: “wij moeten dit niet doen, hier zijn wij niet voor” en waarom zou De Eenvoud risico’s lopen als commerciële partijen het niet doen. Twee commissarissen – en de bestuurder – betogen dat dit hele plan perfect aansluit op de portefeuillestrategie en de beoogde wijkontwikkeling.

Als voorzitter van de Raad geeft u duidelijk aan de emotie te begrijpen, maar doet u een beroep op uw collega’s om zich daar niet door te laden leiden. Doordat u dat niet “weg wuift” zijn de gemoederen snel gekalmeerd. U stelt eerst vast dat er twee discussies aan de orde zijn. Een principiële discussie of we wel of niet in niet-DAEB projecten investeren (los van wat het kost en opbrengt) en een zakelijke als het om de risico’s gaat.

Wat betreft de principiële discussie, verwoord door een van de commissarissen met de tekst “daar zijn wij niet voor” is het een misvatting dat de corporaties dit niet mogen. Duidelijk is wel dat de wetgever beoogd heeft dat deze investeringen door marktpartijen worden gedaan. Maar niet voor niets is de markttoets ingesteld om daar waar de markt geen interesse toont de mogelijkheid te creëren dat de corporatie deze investering wel doet.

Of je als corporatie dit wil hangt nauw samen met de visie die de corporatie (en onderschreven door de RvC) heeft op de ontwikkeling van de portefeuille en in dit geval deze specifieke wijk.

Als de uitkomst van de principiële discussie is dat De Eenvoud zich niet per definitie beperkt tot sociale huurwoningen gaat het om de volkshuisvestelijke en de financiële afwegingen om dit wel of niet af op te pakken. Belangrijk punt van overweging zal zijn welke invloed dit heeft op het investeringspotentieel voor de rest van het bezit.  Dit is één van de zaken die uitgezocht moeten worden. En natuurlijk moet er meer gebeuren om tot een verantwoord besluit te komen, zoals:

Ook een besluit om de herstructurering te beperken tot sociale huurwoningen kan niet licht worden genomen. Een belangrijk volkshuisvestelijk doel – komen tot een wijk met meer diversiteit – wordt dan immers niet gerealiseerd. Ook zal De Eenvoud terug moeten naar de overlegpartners – bewoners, huurdersorganisatie, gemeente – omdat het oorspronkelijke gezamenlijk ontwikkelde plan ingrijpend zal moeten worden gewijzigd. Voorts moet worden meegewogen dat zo’n meer eenzijdige wijk wel een – moeilijk in te schatten, maar toch – negatief effect zal hebben op de waardeontwikkeling van de sociale huurwoningen in deze wijk en dus op de vermogenspositie van de corporatie.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het zonder meer ja of nee zeggen geen recht doet aan de ontwikkeling van de wijk. U heeft er goed aan gedaan ruimte te geven aan de emoties van uw collega’s om daarna in alle rust de besluitvorming in goede banen te leiden. De corporatie moet in ieder geval onderzoeken en toetsen of de situatie aansluit bij het gewenste beleid. De corporatie staat sterk om een beroep te doen op de gemeente om in een of andere vorm een tegenprestatie te leveren en een ander leerpunt is om bij een dergelijk traject zo vroeg mogelijk marktpartijen te betrekken bij de ontwikkeling en daar ook niet vrijblijvende afspraken mee te maken.

Koos Parie & Gerard Erents

De VTW gaat verder met de rubriek: “Toezicht in de praktijk”. In de nieuwe reeks gaat het vooral om onderwerpen die te maken hebben met de volkshuisvesting en met vraagstukken die gaan over de corporatie als bedrijf. De leden worden uitgenodigd een casus uit de eigen praktijk op te sturen. De VTW zorgt er voor dat binnen twee weken een behandeling van de casus op de website verschijnt. Niet om daarmee de oplossing te geven – daarvoor is de praktijk meestal te gecompliceerd – maar om de situatie vanuit diverse invalshoeken te benaderen. Vanzelfsprekend kan ook dit weer reacties oproepen. Zowel de casus als de behandeling en de eventuele reacties daarop worden op de website gepubliceerd.

Stuurt u een korte beschrijving van de situatie die u wilt voorleggen op aan de directeur van de VTW, Albert Kerssies (a.kerssies@vtw.nl). De casus mag op naam van de corporatie, maar ook met een verzonnen naam worden gepubliceerd. Vanzelfsprekend garandeert de VTW dat vertrouwelijk met de informatie wordt omgegaan.


Terug