Toezicht in de praktijk casus 13: Het honorarium van de Raad: triviaal onderwerp of splijtzwam?Tijdens de jaarlijkse zelfevaluatie van de Raad kwam het onderwerp beloningen aan de orde. Als voorzitter leidde u de bijeenkomst dit jaar zelf. Bij uw corporatie liggen de beloningen ruim onder de toegestane vergoeding van de beroepsregel. Omtrent de hoogte ontspon zich een fikse discussie, waarbij een aantal leden stelde dat beloning conform de beroepsregel het uitgangspunt moet zijn en andere leden vonden dat dit een maximum is en dat de Raad hier uit ideële overwegingen ook ruim onder zou moeten zitten. Hoe hier mee om te gaan? Voor de voorzitter is het van belang dat er met respect met elkaars opvattingen wordt omgegaan en te benadrukken dat beide standpunten verdedigbaar zijn. Als u snel partij kiest, is de kans groot dat de commissarissen met een ander standpunt zich niet serieus genomen voelen. Als een of meerdere commissarissen niet anders kunnen dan zich tandenknarsend neerleggen bij een meerderheidstandpunt, dan doet dat zeer afbreuk aan de collegiale verhoudingen en de kwaliteit van deze en verdere besluitvorming. Ontegenzeggelijk zijn de werkzaamheden voor leden van de RvC toegenomen en is ook met name de externe druk veel hoger geworden. Wellicht is het goed om in de discussie te betrekken hoe de leden van de VTW hier vanaf 2015 mee zijn omgegaan. In 2018 is de beroepsregel geëvalueerd en is besloten deze voor 2019 te handhaven. Eén van de uitgangspunten was bij het vaststellen van de beroepsregel, dat de RvC terughoudend is bij het vaststellen van zijn bezoldiging. De beroepsregel is circa 77% van hetgeen volgens de WNT is toegestaan. Wel is o.a. bepaald dat de BTW ten laste van de corporatie komt en dat vergoeding boven de fiscale norm, bijvoorbeeld autokosten meer dan € 0,19, meetellen in de vergoeding. De intentie van de beroepsregel is om een maximum vast te stellen. Raden van Commissarissen hebben de vrijheid lager te belonen dan het maximum. In de praktijk zien we vaak een ingroeimodel. Dat wil zeggen dat in een aantal jaren (vaak drie) de beloning toegroeit naar het maximum van de beroepsregel. Het is goed om jaarlijks bij de evaluatie ook het beloningsaspect mee te nemen. Belangrijke elementen zijn hierin de zwaarte van de functie en de werkbelasting. Bij de opzet van de beroepsregel is uitgegaan van een gemiddelde werkbelasting van 16 uur per maand (192 uur op jaarbasis). Conclusie is dat beroepsregel maximum is, maar dat de Raad vrij is om onder het maximum te blijven en al of niet voor een groeimodel te kiezen. Het is aan de Raad om hiermee om te gaan. Wel is het verstandig om bij de werving van een nieuwe commissaris het beloningsbeleid aan de orde te stellen. |