Maatschappelijke organisaties moeten in de netwerksamenleving lokale sensitiviteit ontwikkelen om (kwetsbare) bewoners in de wijk vooruit te helpen. Volgens Cornel Vader, voorzitter Raad van Bestuur van het Leger des Heils, spelen toezichthouders hierin ook een belangrijke rol.
Bij Bosshardt in Almere is één van de 45 buurtkamers van het Leger des Heils die een centrale ontmoetingsplek zijn voor de buurt. Alle bewoners zijn welkom: om met lotgenoten te praten als ze daar behoefte aan hebben, om samen soep te eten of een spelletje rummikub te spelen. Ook voor professionals is het steunpunt een uitvalbasis, zoals voor medewerkers van sociale wijkteams. ‘Het is een duiventil, iedereen vliegt in en uit,’ vertelt Cornel Vader, voorzitter van de Raad van Bestuur van het Leger des Heils. De buurtsteunpunten zijn een spil in lokale netwerken, waarin maatschappelijke organisaties samenwerken om bewoners en de wijk vooruit te helpen. Door de overheveling van de taken in het sociaal domein naar de gemeenten, inclusief de financiering, worden organisaties meer gedwongen om lokaal samen te werken, stelt Vader. ‘Dat vind ik het een goede zaak. Maatschappelijke organisaties moeten weten wat er speelt en, zoals ik dat noem, een lokale sensitiviteit ontwikkelen. Dat geldt voor corporaties, maar ook voor het Leger des Heils.’
Dat is niet altijd eenvoudig, zo stelt Vader. Samenwerking in de netwerksamenleving vraagt om ondernemerszin en lef. ‘Die lokale sensitiviteit komt niet altijd vanzelf bij de bestuurders terecht. Medewerkers moeten ogen en oren open houden. Zij moeten binnen de kaders ruimte krijgen om autonoom te handelen. Zodat zij samen met andere maatschappelijke partners nieuwe concepten kunnen ontwikkelen, vanuit de vraag uit de samenleving. Dat klinkt ideaal, maar mensen moeten het wel dóen.’ In de grote steden weten lokale partners elkaar beter te vinden, omdat de problemen van de grote stad nadrukkelijker om een oplossing vragen. Maar ook in kleinere provinciesteden wonen bewoners die aan de onderkant van de samenleving leven, stelt Vader: ‘In die gemeenten zie je dat partners niet altijd met elkaar om tafel gaan. Daar moeten we echt nog stappen zetten.’
Vader ziet in de netwerksamenleving een belangrijke rol weggelegd voor de toezichthouders van maatschappelijke organisaties. De RvC van een corporatie kijkt primair naar de doelstelling van de organisatie: betaalbare huisvesting voor (kwetsbare) mensen met een laag inkomen. Begrijpelijk, stelt Vader, maar toezicht in een lokaal netwerk gaat verder dan het belang van één organisatie. Zijn devies: ‘Toezichthouders, zoek elkaar op. Weet wat er speelt. Kijk hoe je toezicht op het lokaal netwerk samen vorm kan geven.’
Bij Bosshardt in Almere is één van de 45 buurtkamers van het Leger des Heils die een centrale ontmoetingsplek zijn voor de buurt. Alle bewoners zijn welkom: om met lotgenoten te praten als ze daar behoefte aan hebben, om samen soep te eten of een spelletje rummikub te spelen. Ook voor professionals is het steunpunt een uitvalbasis, zoals voor medewerkers van sociale wijkteams. ‘Het is een duiventil, iedereen vliegt in en uit,’ vertelt Cornel Vader, voorzitter van de Raad van Bestuur van het Leger des Heils. De buurtsteunpunten zijn een spil in lokale netwerken, waarin maatschappelijke organisaties samenwerken om bewoners en de wijk vooruit te helpen. Door de overheveling van de taken in het sociaal domein naar de gemeenten, inclusief de financiering, worden organisaties meer gedwongen om lokaal samen te werken, stelt Vader. ‘Dat vind ik het een goede zaak. Maatschappelijke organisaties moeten weten wat er speelt en, zoals ik dat noem, een lokale sensitiviteit ontwikkelen. Dat geldt voor corporaties, maar ook voor het Leger des Heils.’
Dat is niet altijd eenvoudig, zo stelt Vader. Samenwerking in de netwerksamenleving vraagt om ondernemerszin en lef. ‘Die lokale sensitiviteit komt niet altijd vanzelf bij de bestuurders terecht. Medewerkers moeten ogen en oren open houden. Zij moeten binnen de kaders ruimte krijgen om autonoom te handelen. Zodat zij samen met andere maatschappelijke partners nieuwe concepten kunnen ontwikkelen, vanuit de vraag uit de samenleving. Dat klinkt ideaal, maar mensen moeten het wel dóen.’ In de grote steden weten lokale partners elkaar beter te vinden, omdat de problemen van de grote stad nadrukkelijker om een oplossing vragen. Maar ook in kleinere provinciesteden wonen bewoners die aan de onderkant van de samenleving leven, stelt Vader: ‘In die gemeenten zie je dat partners niet altijd met elkaar om tafel gaan. Daar moeten we echt nog stappen zetten.’
Vader ziet in de netwerksamenleving een belangrijke rol weggelegd voor de toezichthouders van maatschappelijke organisaties. De RvC van een corporatie kijkt primair naar de doelstelling van de organisatie: betaalbare huisvesting voor (kwetsbare) mensen met een laag inkomen. Begrijpelijk, stelt Vader, maar toezicht in een lokaal netwerk gaat verder dan het belang van één organisatie. Zijn devies: ‘Toezichthouders, zoek elkaar op. Weet wat er speelt. Kijk hoe je toezicht op het lokaal netwerk samen vorm kan geven.’