Ook in lokale netwerken, waarin corporaties samenwerken met andere maatschappelijke organisaties, moet de huurder worden gehoord. Volgens Woonbond-directeur Paulus Jansen zijn er – voor bestuur én toezicht – genoeg kansen om in gesprek te gaan.
De Woningwet heeft de zeggenschap van de huurders vergroot: huurdersorganisaties zijn onder meer volwaardig partner bij het maken van lokale prestatieafspraken. Volgens directeur Paulus Jansen van de Woonbond is de participatie van huurders echter voor veel corporaties ‘een verplicht nummer’. ‘Het gesprek met de achterban moet de basis zijn. Maar de klassieke opvatting dat corporaties weten wat goed is voor hun huurders, is niet uitgebannen.’ Dat gesprek met de achterban is volgens Jansen juist nodig in deze tijd: de groep kwetsbare huurders neemt alleen maar toe, ouderen blijven langer zelfstandig wonen en de verduurzaming van alle huurwoningen is een forse opgave. Corporaties werken samen met andere maatschappelijke organisaties om die complexe problemen in de wijk aan te pakken. De vraag is hoe de huurders in die lokale netwerken mee kunnen praten. ‘Ze zijn geen professionals met een voltijdbaan.’ De Woonbond-directeur ziet echter genoeg kansen voor bestuurders én toezichthouders om op een andere manier in gesprek met huurders te gaan. Zo organiseert Pakhuis De Zwijger in Amsterdam bijvoorbeeld debatten over prangende kwesties over wonen. Op die debatten komen naast veel maatschappelijke organisaties óók bewoners. Een bezoek aan het winkelcentrum in de wijk waar buurtbewoners elkaar ontmoeten, kan ook veel informatie opleveren. ‘Wees geïnteresseerd in wat er speelt in de wijk, dat moet de grondhouding zijn.’ Jansen haalt een voorbeeld aan uit de tijd dat hij wethouder in Utrecht was. In Overvecht Noord organiseerde de gemeente een bijeenkomst over verduurzaming in de wijk: wel of niet aardgasvrij? ‘We waren er vroeg bij, er was nog volop discussie was over de te volgen koers. Daar hoorden we de zorgen van huurders, maar ook van woningeigenaren. Wat zou dat plan gaan kosten?’
RvC-leden moeten hun oren en ogen in de wijk openhouden, en bij voorkeur een eigen netwerk hebben, zoals in de zorg of het openbaar bestuur. De rol van de toezichthouder gaat verder dan op de winkel te passen, stelt Jansen. ‘De RvC moet de blik naar buiten richten, net zoals van de corporatie wordt verwacht. Dat vraagt om een actieve houding. De commissaris kan de bestuurder bijvoorbeeld wijzen op een lokaal netwerk dat van waarde is voor de corporatie.’ De lijst met lokale netwerken is lang: van voorkomen schulden tot energietransitie. Voor toezichthouders is de tijd beperkt. Jansen: ‘Hoeveel tijd steek je waarin? Dat is voor iedereen ingewikkeld. Je moet keuzes maken. Maar het begint met de goede grondhouding.’’
De Woningwet heeft de zeggenschap van de huurders vergroot: huurdersorganisaties zijn onder meer volwaardig partner bij het maken van lokale prestatieafspraken. Volgens directeur Paulus Jansen van de Woonbond is de participatie van huurders echter voor veel corporaties ‘een verplicht nummer’. ‘Het gesprek met de achterban moet de basis zijn. Maar de klassieke opvatting dat corporaties weten wat goed is voor hun huurders, is niet uitgebannen.’ Dat gesprek met de achterban is volgens Jansen juist nodig in deze tijd: de groep kwetsbare huurders neemt alleen maar toe, ouderen blijven langer zelfstandig wonen en de verduurzaming van alle huurwoningen is een forse opgave. Corporaties werken samen met andere maatschappelijke organisaties om die complexe problemen in de wijk aan te pakken. De vraag is hoe de huurders in die lokale netwerken mee kunnen praten. ‘Ze zijn geen professionals met een voltijdbaan.’ De Woonbond-directeur ziet echter genoeg kansen voor bestuurders én toezichthouders om op een andere manier in gesprek met huurders te gaan. Zo organiseert Pakhuis De Zwijger in Amsterdam bijvoorbeeld debatten over prangende kwesties over wonen. Op die debatten komen naast veel maatschappelijke organisaties óók bewoners. Een bezoek aan het winkelcentrum in de wijk waar buurtbewoners elkaar ontmoeten, kan ook veel informatie opleveren. ‘Wees geïnteresseerd in wat er speelt in de wijk, dat moet de grondhouding zijn.’ Jansen haalt een voorbeeld aan uit de tijd dat hij wethouder in Utrecht was. In Overvecht Noord organiseerde de gemeente een bijeenkomst over verduurzaming in de wijk: wel of niet aardgasvrij? ‘We waren er vroeg bij, er was nog volop discussie was over de te volgen koers. Daar hoorden we de zorgen van huurders, maar ook van woningeigenaren. Wat zou dat plan gaan kosten?’
RvC-leden moeten hun oren en ogen in de wijk openhouden, en bij voorkeur een eigen netwerk hebben, zoals in de zorg of het openbaar bestuur. De rol van de toezichthouder gaat verder dan op de winkel te passen, stelt Jansen. ‘De RvC moet de blik naar buiten richten, net zoals van de corporatie wordt verwacht. Dat vraagt om een actieve houding. De commissaris kan de bestuurder bijvoorbeeld wijzen op een lokaal netwerk dat van waarde is voor de corporatie.’ De lijst met lokale netwerken is lang: van voorkomen schulden tot energietransitie. Voor toezichthouders is de tijd beperkt. Jansen: ‘Hoeveel tijd steek je waarin? Dat is voor iedereen ingewikkeld. Je moet keuzes maken. Maar het begint met de goede grondhouding.’’