Volgens Erik Dannenberg, NVTZ-voorzitter en RvC-voorzitter bij SWZ Zwolle, moet de zorg voor de bewoner of de buurt in lokale netwerken centraal staan, niet de systeemwereld van organisaties. Bestuurders én toezichthouders moeten weten wat er speelt in de wijk. ‘In de bestuurskamer sta je op te grote afstand.’
Vlak na de start van het interview haalt Erik Dannenberg, voorzitter van de vereniging van toezichthouders in zorg en welzijn (NVTZ) en RvC-voorzitter bij corporatie SWZ Zwolle, een plastic rietje uit zijn tas. Dat rietje heeft hij altijd bij zich om zijn verhaal te onderstrepen: elke organisatie kijkt door de eigen koker naar de werkelijkheid. ‘We zijn in Nederland heel goed om mensen met één probleem te helpen, daar gaat veel geld naar toe. Maar mensen of gezinnen met een probleem hebben vaak méér problemen, en daar hebben we geen goed antwoord op.’
Of het nu om een huishouden gaat of om een buurt: maatschappelijke organisaties, zoals zorginstellingen en corporaties, moeten niet langer door het rietje kijken. Ze moeten hun blik verbreden en een regisseur aanwijzen om hulp te coördineren. De zorg voor het gezin of de buurt moet centraal staan, niet de systeemwereld van de organisaties. ‘Het startpunt is om vragen te stellen, wat speelt er in het gezin of in de buurt. Los van de doelstellingen van de organisaties. Je moet eerst snappen wat er aan de hand is.’ Dat is vaak makkelijker gezegd dan gedaan, maar Dannenberg voegt de daad bij het woord. De RvC van SWZ heeft het strategisch plan van het bestuur met enkele huurders en wijkwerkers in de wijk Holtenbroek besproken. Bewoners durfden daar destijds in de avond de deur niet meer uit, omdat ze zich onveilig voelden door hangjongeren voor hun deur. ‘Het bestuur van SWZ had de huurders betrokken bij het strategische plan. Wij zijn als RvC met dit plan de wijk ingegaan. We wisten zo dat de huurders achter het plan stonden, toen wij ermee akkoord gingen.’ Om te weten wat er speelt en wat er nodig is in een buurt, moet je dicht op de praktijk zitten, is het motto van Dannenberg. ‘Als je alleen vanuit de bestuurskamer beslissingen neemt, sta je op te grote afstand.’
Dat het lastig is om samen te werken in lokale netwerken, erkent Dannenberg, maar het kan wél. Hij ondersteunt zijn betoog met een verhaal over een crisissituatie op straat. ‘Bij een ramp komen in korte tijd alle hulpverleners bij elkaar, van de brandweer tot de politie. Samen hebben ze, zoals dat heet, een motorkapoverleg. Ze brengen razendsnel het probleem in kaart, iedereen weet dan wat zijn of haar taak is, er is geen tijd om uitgebreid te vergaderen. Het leerproces volgt achteraf.’ Maar wat betekent dit voor toezichthouders? Zij hebben niet altijd zicht op wat er in het lokale netwerk gebeurt. ‘Een toezichthouder in de zorg zei mij eens dat hij aansprakelijk is, terwijl de operationele aansturing bij een andere organisatie ligt. Dat is een mooie spanning. Hoe ga je daarmee om? We moeten zorg, en het toezicht daarop, anders organiseren. Het gaat niet alleen om de continuïteit van je eigen club.’
Volgens Dannenberg moeten RvC’s van maatschappelijke organisaties, in zorg én wonen, hun bestuurder over die noodzakelijke lokale netwerken bevragen. ‘Hoe ziet het netwerk van de organisatie eruit? Wie komen er op bijeenkomsten met stakeholders? En vooral: wat merken de huurders ervan? Daarbij moet je kijken naar de korte termijn, hoe pakken wij met andere partners een crisis aan? Maar ook naar de visie op de netwerkorganisatie voor de lange termijn.’ Toezichthouders kunnen niet langer op routine de continuïteit van de organisatie bewaken, stelt Dannenberg, zij moeten zich meer verdiepen in de maatschappelijke thema’s in de wijk. Neem bijvoorbeeld de vergrijzing en de toename van ouderen met dementie. Verzorgingshuizen gaan op slot. Die groepen bewoners blijven langer in corporatiewoningen wonen. ‘Toezichthouders van corporaties en zorg kunnen elkaar op zoeken om inzichten op dit thema te delen.’
Dannenberg vindt de term intern toezicht niet gelukkig gekozen. ‘Ik snap de term wel, omdat er onderscheid moet worden gemaakt met de externe toezichthouders. Maar intern toezicht impliceert dat je als RvC vooral naar de eigen organisatie kijkt. Terwijl toezichthouders juist meer de blik van buiten moeten zijn. Zij moeten namens de samenleving beoordelen of de zorginstelling of corporatie waarde toevoegt. Daarvoor moet je weten wat er speelt in de buurt.’ Als commissaris van SWZ Zwolle gaat hij af en toe boodschappen doen bij de supermarkten in het werkgebied van de corporatie. Om te proeven hoe de buurt ervoor staat. Tijdens de Algemene Ledenvergadering van de huurderskoepel is hij of een van de andere RvC-leden als toehoorder aanwezig. ‘We willen voelen wat er in de zaal gebeurt als de huurverhoging op de agenda staat. Zelfs een verhoging van 2,50 euro per maand kan voor sommige huurders veel geld zijn.’
Dannenberg, in het dagelijks leven voorzitter van Divosa, benadrukt dat het niet om hem gaat, maar om de mensen. Vanaf zijn eerste stage in 1984 heeft hij bijna twintig jaar bij het Leger des Heils gewerkt, in verschillende functies. Die jaren hebben hem gevormd. ‘Ik heb daar geleerd dat mensen die in een crisis raken altijd meer problemen hebben. Het was vaak heftig. Schulden, verslaving, psychische stoornis, laag IQ, alles liep door elkaar. Deze mensen kunnen alleen maar uit de ellende komen als organisaties vanuit de mens zelf denken, en niet vanuit het belang van hun eigen organisatie.’
Vlak na de start van het interview haalt Erik Dannenberg, voorzitter van de vereniging van toezichthouders in zorg en welzijn (NVTZ) en RvC-voorzitter bij corporatie SWZ Zwolle, een plastic rietje uit zijn tas. Dat rietje heeft hij altijd bij zich om zijn verhaal te onderstrepen: elke organisatie kijkt door de eigen koker naar de werkelijkheid. ‘We zijn in Nederland heel goed om mensen met één probleem te helpen, daar gaat veel geld naar toe. Maar mensen of gezinnen met een probleem hebben vaak méér problemen, en daar hebben we geen goed antwoord op.’
Of het nu om een huishouden gaat of om een buurt: maatschappelijke organisaties, zoals zorginstellingen en corporaties, moeten niet langer door het rietje kijken. Ze moeten hun blik verbreden en een regisseur aanwijzen om hulp te coördineren. De zorg voor het gezin of de buurt moet centraal staan, niet de systeemwereld van de organisaties. ‘Het startpunt is om vragen te stellen, wat speelt er in het gezin of in de buurt. Los van de doelstellingen van de organisaties. Je moet eerst snappen wat er aan de hand is.’ Dat is vaak makkelijker gezegd dan gedaan, maar Dannenberg voegt de daad bij het woord. De RvC van SWZ heeft het strategisch plan van het bestuur met enkele huurders en wijkwerkers in de wijk Holtenbroek besproken. Bewoners durfden daar destijds in de avond de deur niet meer uit, omdat ze zich onveilig voelden door hangjongeren voor hun deur. ‘Het bestuur van SWZ had de huurders betrokken bij het strategische plan. Wij zijn als RvC met dit plan de wijk ingegaan. We wisten zo dat de huurders achter het plan stonden, toen wij ermee akkoord gingen.’ Om te weten wat er speelt en wat er nodig is in een buurt, moet je dicht op de praktijk zitten, is het motto van Dannenberg. ‘Als je alleen vanuit de bestuurskamer beslissingen neemt, sta je op te grote afstand.’
Dat het lastig is om samen te werken in lokale netwerken, erkent Dannenberg, maar het kan wél. Hij ondersteunt zijn betoog met een verhaal over een crisissituatie op straat. ‘Bij een ramp komen in korte tijd alle hulpverleners bij elkaar, van de brandweer tot de politie. Samen hebben ze, zoals dat heet, een motorkapoverleg. Ze brengen razendsnel het probleem in kaart, iedereen weet dan wat zijn of haar taak is, er is geen tijd om uitgebreid te vergaderen. Het leerproces volgt achteraf.’ Maar wat betekent dit voor toezichthouders? Zij hebben niet altijd zicht op wat er in het lokale netwerk gebeurt. ‘Een toezichthouder in de zorg zei mij eens dat hij aansprakelijk is, terwijl de operationele aansturing bij een andere organisatie ligt. Dat is een mooie spanning. Hoe ga je daarmee om? We moeten zorg, en het toezicht daarop, anders organiseren. Het gaat niet alleen om de continuïteit van je eigen club.’
Volgens Dannenberg moeten RvC’s van maatschappelijke organisaties, in zorg én wonen, hun bestuurder over die noodzakelijke lokale netwerken bevragen. ‘Hoe ziet het netwerk van de organisatie eruit? Wie komen er op bijeenkomsten met stakeholders? En vooral: wat merken de huurders ervan? Daarbij moet je kijken naar de korte termijn, hoe pakken wij met andere partners een crisis aan? Maar ook naar de visie op de netwerkorganisatie voor de lange termijn.’ Toezichthouders kunnen niet langer op routine de continuïteit van de organisatie bewaken, stelt Dannenberg, zij moeten zich meer verdiepen in de maatschappelijke thema’s in de wijk. Neem bijvoorbeeld de vergrijzing en de toename van ouderen met dementie. Verzorgingshuizen gaan op slot. Die groepen bewoners blijven langer in corporatiewoningen wonen. ‘Toezichthouders van corporaties en zorg kunnen elkaar op zoeken om inzichten op dit thema te delen.’
Dannenberg vindt de term intern toezicht niet gelukkig gekozen. ‘Ik snap de term wel, omdat er onderscheid moet worden gemaakt met de externe toezichthouders. Maar intern toezicht impliceert dat je als RvC vooral naar de eigen organisatie kijkt. Terwijl toezichthouders juist meer de blik van buiten moeten zijn. Zij moeten namens de samenleving beoordelen of de zorginstelling of corporatie waarde toevoegt. Daarvoor moet je weten wat er speelt in de buurt.’ Als commissaris van SWZ Zwolle gaat hij af en toe boodschappen doen bij de supermarkten in het werkgebied van de corporatie. Om te proeven hoe de buurt ervoor staat. Tijdens de Algemene Ledenvergadering van de huurderskoepel is hij of een van de andere RvC-leden als toehoorder aanwezig. ‘We willen voelen wat er in de zaal gebeurt als de huurverhoging op de agenda staat. Zelfs een verhoging van 2,50 euro per maand kan voor sommige huurders veel geld zijn.’
Dannenberg, in het dagelijks leven voorzitter van Divosa, benadrukt dat het niet om hem gaat, maar om de mensen. Vanaf zijn eerste stage in 1984 heeft hij bijna twintig jaar bij het Leger des Heils gewerkt, in verschillende functies. Die jaren hebben hem gevormd. ‘Ik heb daar geleerd dat mensen die in een crisis raken altijd meer problemen hebben. Het was vaak heftig. Schulden, verslaving, psychische stoornis, laag IQ, alles liep door elkaar. Deze mensen kunnen alleen maar uit de ellende komen als organisaties vanuit de mens zelf denken, en niet vanuit het belang van hun eigen organisatie.’