2

Juridisch kader

Voor verbonden ondernemingen is er tal van wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk lichten we de belangrijkste onderwerpen toe. We kijken daarbij met name naar de volgende wet- en regelgeving:

  • Burgerlijk Wetboek (BW)
  • Woningwet
  • Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv)
  • Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting (Rtiv)
  • Governancecode Woningcorporaties 2015 (Governancecode)
  • Beleidsregels financieel toezicht Autoriteit Woningcorporaties 2016

2.1. De term ‘verbonden onderneming’

Wat is nu een verbonden onderneming? De Woningwet ( Artikel 1 lid 2 Woningwet) geeft daarvoor een definitie. Er is sprake van een verbonden onderneming bij een rechtspersoon, niet zijnde een vereniging van eigenaars, of vennootschap:

  • welke een dochtermaatschappij is;
  • in welke een corporatie deelneemt in de zin van artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of
  • met welke een corporatie anderszins een duurzame band heeft, waaronder mede wordt begrepen het hebben van stemrechten in de algemene vergadering van die rechtspersoon.
Dochtermaatschappij

Voor de definitie van een dochtermaatschappij verwijst de Woningwet naar artikel 2:24a BW.² Kort gezegd heeft de corporatie bij een dochteronderneming beslissende zeggenschap inzake het beleid op en de invulling van het bestuur van die vennootschap. Er is bijvoorbeeld sprake van een dochtermaatschappij als de corporatie (of één of meer van haar dochtermaatschappijen alleen of samen) meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering kunnen uitoefenen of de corporatie (en/of één of meer van haar dochtermaatschappijen) als lid of aandeelhouder meer dan de helft van de bestuurders kunnen benoemen of ontslaan.

Ook een personenvennootschap (VOF of CV) kan een dochtermaatschappij zijn van de corporatie. Dit is het geval als de corporatie als vennoot volledig aansprakelijk is voor de schulden van de personenvennootschap. Wanneer een corporatie alleen commanditaire vennoot is, is er geen sprake van een dochtermaatschappij nu een commanditaire vennoot niet aansprakelijk is voor alle schulden van de vennootschap.

Deelneming

Het kan ook zijn dat een corporatie aandelen of winstrechten heeft in een andere rechtspersoon, maar dat er geen sprake is van beslissende zeggenschap. Er is sprake van een deelneming in een rechtspersoon als de corporatie (of één of meer van haar dochtermaatschappijen samen):

  • kapitaal verschaft aan een andere rechtspersoon (bijvoorbeeld via aandelen);
  • teneinde met deze rechtspersoon duurzaam verbonden te zijn ten behoeve van de eigen werkzaamheden.

Als een corporatie (of haar dochtermaatschappij) meer dan 20% van het geplaatste aandelenkapitaal houdt is er een vermoeden van een deelneming (Artikel 2:24c lid 1 BW).

Ook kan de corporatie deelnemen in een personenvennootschap. Dit is het geval als een corporatie of een dochtermaatschappij volledig aansprakelijk vennoot is (in dat geval wordt de deelneming gelijkgesteld aan een dochtermaatschappij) ( Art. 2:24c lid 2 sub a BW). Van een deelneming is ook sprake als  de corporatie (of een dochtermaatschappij) een commanditair belang in een CV heeft om duurzaam verbonden te zijn ten dienste van de eigen werkzaamheid (Art. 2:24c lid 2 sub b BW).

Duurzame band

Niet alleen bij dochtermaatschappijen of deelnemingen is er sprake van verbonden ondernemingen, maar ook al wanneer een corporatie een duurzame band heeft met een rechtspersoon. Dat is snel het geval. In het Accountantsprotocol 2018 stelt de wetgever dat er sprake is van een duurzame band:

  • als de corporatie stemrechten heeft in de algemene vergadering;
  • en/of wanneer er sprake is van een bestuurlijke band of financiële band, met dien verstande dat het uitsluitend verstrekken van financiering niet voldoende is om van een duurzame band te kunnen spreken;
  • en/of wanneer de duurzame band uit de statuten van de verbinding kan worden afgeleid;
  • en/of wanneer er sprake is van een duurzame band als bedoeld in artikel 2:24c lid 1 BW. Uit de memorie van toelichting op dat artikel kan worden afgeleid dat er een oogmerk moet bestaan om duurzaam verbonden te zijn. Hiermee wordt e.e.a. afgebakend ten opzichte van de “eenvoudige belegging”;
  • en/of wanneer er sprake is van exclusieve invloed op de benoeming van het bestuur van de verbinding;
  • en/of wanneer er sprake is van bezit van 100% van de aandelen.

Voorbeelden van een duurzame band zijn:

  • de corporatie is lid van een vereniging. De corporatie heeft stemrecht in de algemene vergadering. Er is nu al sprake van een verbonden onderneming.
  • een stichting die is opgericht door verschillende corporaties. De corporaties hebben op grond van de statuten invloed op de benoeming van het bestuur; elke corporatie benoemt één bestuurder van de stichting. Deze invloed op het bestuur geldt als een duurzame band tussen de stichting en de corporaties, waardoor de stichting een verbonden onderneming is van de corporaties.

Er is geen sprake van een duurzame band als er alleen een contractuele relatie bestaat tussen de corporatie en de rechtspersoon.

Voorbeelden van verbonden ondernemingen

Stel dat een corporatie samen met andere corporaties een BV heeft opgericht. Elke corporatie houdt 20% van de aandelen. Dit is een verbonden onderneming van de corporaties die de aandelen houden. Er is een duurzame band, elke corporatie heeft stemrecht in de aandeelhoudersvergadering.

En dan Aedes. Als je lid bent van Aedes, is Aedes dan een verbonden onderneming van je corporatie? Strikt genomen wel. Als de corporatie lid is en stemrecht kan uitoefenen in de algemene ledenvergadering is er sprake van een duurzame band. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld een vereniging voor wijkaanpak of centrumverbetering in het werkgebied van de corporatie. Het lidmaatschap van een vereniging geldt als een duurzame band.

Nog een ander voorbeeld. Een paar corporaties hebben samen een stichting voor woonruimteverdeling opgericht. Elke corporatie mag één bestuurder benoemen. Ook hier is er weer sprake van een duurzame band.

Er is geen sprake van een verbonden onderneming als een corporatie met een partij bijvoorbeeld de onderhoudswerkzaamheden afspreekt. Alleen een contract leidt niet tot een verbonden onderneming.

2.1.2 Andere relevante definities

Naast de definitie van verbonden ondernemingen zijn de definities van woningvennootschappen en samenwerkingsvennootschappen ook belangrijk.

Een woningvennootschap ontstaat bij een juridische scheiding. In een woningvennootschap zijn bij een juridische scheiding alle niet-DAEB activiteiten ondergebracht. Een woningvennootschap is een verbonden onderneming van een corporatie. In de praktijk houdt de corporatie alle aandelen in deze vennootschap.

Een samenwerkingsvennootschap is een samenwerking tussen verschillende corporaties. Als corporatie mag je zonder goedkeuring van de Aw een samenwerkingsvennootschap oprichten. Je moet dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Het moet gaan om de oprichting van een VOF of CV. Het kan bijvoorbeeld gaan om een gezamenlijke organisatie voor woonruimteverdeling of een gezamenlijke organisatie voor onderhoud of beheer. De betrokken corporaties moeten allen in dezelfde gemeente werkzaam zijn. Zijn niet alle corporaties werkzaam binnen dezelfde gemeenten, dan moeten zij een verzoek tot het oprichten van een samenwerkingsvennootschap indienen bij de Aw. De Aw keurt de samenwerking alleen goed als de samenwerkende corporaties bijdragen aan elkaars volkshuisvestelijke activiteiten of het onderhouden van woongelegenheden (Artikel 11 Btiv).

2.2. Vereisten voor bestaande verbindingen

Met de herziening van de Woningwet worden er meer eisen gesteld aan bestaande verbindingen van corporaties. Zo moet een verbinding pro rato het aandelenpercentage wat de corporatie houdt werkzaam zijn op het gebied van de volkshuisvesting. Ook mag een corporatie geen vermogen meer verschaffen aan een verbonden onderneming en zijn garantstellingen niet meer toegestaan. Verder moeten de statuten van dochtermaatschappijen aan bepaalde vereisten voldoen.

2.2.1. Activiteiten verbinding

Zoals bekend mag een corporatie uitsluitend werkzaam zijn op het gebied van de volkshuisvesting. Dit geldt ook voor de samenwerkingsvennootschap. Deze VOF’ of CV’s mogen geen andere werkzaamheden uitvoeren dan de werkzaamheden die de corporaties zelf mogen uitvoeren.

Als een corporatie een deel van de aandelen van een met haar verbonden onderneming houdt, is die onderneming ten minste naar rato van dat deel werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting (Artikel 45 lid 1 Woningwet). De wetgever wilde dit omdat er anders werkzaamheden buiten het gebied van de volkshuisvesting gefinancierd zouden worden met maatschappelijk bestemd vermogen (Kamerstukken 33 966, nr. 3 (MvT)).

Het percentage van activiteiten van een verbonden onderneming op het gebied van de volkshuisvesting wordt bepaald aan de hand van de omzet. Het percentage van de omzet van de verbonden onderneming uit werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting, dient ten minste gelijk te zijn aan het percentage van de aandelen dat de corporatie haar houdt (Artikel 46 BTIV). Dit mogen zowel DAEB- als niet-DAEB activiteiten zijn. In de praktijk merken we nog wel eens dat een verbondenonderneming geen DAEB-activiteiten mag uitvoeren, maar dat is niet juist ( Met de enige nuance dat dit wel bij een juridische scheiding en een woningvennootschap is voorgeschreven). Een BV mag woningen verhuren voor een bedrag onder de liberalisatiegrens.

Concreet betekent dit dat als alle aandelen van een verbinding worden gehouden door een corporatie (of corporaties), de verbinding uitsluitend werkzaam mag zijn op het gebied van de volkshuisvesting. Die verbinding moet 100% van de omzet behalen met activiteiten op het gebied van de volkshuisvesting. Die verbinding mag bijvoorbeeld niet een kantoorpand aankopen en verhuren. Dat is geen toegestane activiteit op het gebied van de volkshuisvesting.

In het geval de corporatie 30% van de aandelen houdt in een BV, moet deze BV 30% van de omzet behalen met werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting. Deze BV mag wel een kantoorpand aankopen en verhuren, als er maar minstens 30% van de omzet wordt behaald met wél toegestane activiteiten op het gebied van de volkshuisvesting.

De wetgever heeft bij het pro rato vereiste alleen oog gehad voor rechtspersonen waar een corporatie een aandeel in kan houden. Een stichting kent geen aandelen. In onze visie geldt het pro rato vereiste dan ook niet voor stichtingen. Een stichting is vrij in haar activiteiten. We weten wel dat de Aw toch ook kritisch kijkt naar deze stichtingen. De Aw is van mening dat iedere verbonden onderneming naar rato van de invloed van de corporatie werkzaam dient te zijn op het gebied van de volkshuisvesting. Wij denken daar echter anders over.

2.2.2. Verbod op vermogensverschaffing

Corporaties mogen hun verbindingen geen vermogen verschaffen. Dat is sinds 1 juli 2015 verboden. Wat er tot 1 juli 2015 aan vermogen is verschaft hoeft niet terug betaald te worden (uiteraard tenzij er sprake is van een lening) (Artikel 21a Woningwet). Dit verbod van vermogensverschaffing geldt trouwens niet voor samenwerkingsvennootschappen ( Artikel 21a Woningwet).

Onder verschaffen van vermogen wordt onder meer verstaan (niet limitatief):

Het verstrekken van kapitaal aan een verbinding anders dan bij oprichting (bijvoorbeeld een agiostorting op aandelen);

  • Het verstrekken van een lening;
  • Het verstrekken of onder een eerder afgesproken limiet ophogen van een kortlopende rekening-courant vordering op een verbinding;
  • Het bijboeken van rente en/of aflossing;
  • Het kwijtschelden van eerder verstrekte leningen;
  • Het opschorten van aflossingstermijnen op eerder verstrekte leningen;
  • Het omzetten van schulden in negatief agio.

Een corporatie mag dit niet doen tenzij de Aw een ontheffing heeft gegeven. De voorwaarden voor het krijgen van een ontheffing zijn streng (Artikel 21a lid 3 Woningwet.). De ratio daarbij is dat voorkomen moet worden dat corporaties door het verbod op vermogensverschaffing in een financiële situatie belanden waarin sanering aan de orde kan komen (Hierover Kamerstukken II 2013-2014, 33 966, nr. 3, p. 67; NvT bij het BTIV, Stb. 2015, 231, par. 2.5.1 en toelichting bij artikel 12). De Aw kan besluiten tot het verlenen van een ontheffing in de volgende situaties (Art. 12 Btiv):

  • Als het verschaffen van vermogen plaatsvindt door het kwijtschelden van schulden, indien:
  • de corporatie enig aandeelhouder is van de verbonden onderneming;
  • de verbonden onderneming uitsluitend schulden heeft bij de corporatie;
  • de waarde van de activa van de verbonden onderneming nihil is; en
  • de verbonden onderneming na kwijtschelding van de schulden wordt ontbonden.
  • Als er aan de dochtervennootschap vermogen wordt verstrekt in het kader van het bewerkstelligen van een administratieve of juridische scheiding en het verschaffen van vermogen voor maximaal 60% geschiedt in de vorm van aandelen;
  • Als de Aw oordeelt dat een ontheffing noodzakelijk is:
  • om te voorkomen dat de corporatie gehouden is om schulden van de betrokken verbonden onderneming te voldoen;
  • ten behoeve van de herfinanciering van leningen die op 1 juli 2015 bestonden; of
  • ten behoeve van de herfinanciering van leningen die bestaan op het tijdstip waarop een juridische scheiding wordt bewerkstelligd.

De Aw geeft zelf aan dat kernpunt bij de toetsing van deze aanvragen is het voorkomen van verlies van volkshuisvestelijk vermogen en het belang van de volkshuisvesting (Jaarverslag 2017 Aw).

Op de website van de Aw staat hoe een dergelijke aanvraag kan worden ingediend (Een link naar desbetreffende webpagina: https://www.ilent.nl/onderwerpen/goedkeuringen-autoriteit-woningcorporaties/ontheffing-toekenning-vermogen-aan-verbinding-anders-dan-via-aandelen-of-interne-lening ). In 2016 zijn er 30 ontheffingen verleend. In 2017 zijn er 33 aanvragen met betrekking tot het verstrekken van vermogen aan een verbinding bij de Aw ingediend (Jaarverslag 2017 Aw). Hoeveel ontheffingen er in 2017 uiteindelijk zijn verleend is niet bekend. In 2018 zijn 19 aanvragen voor het verschaffen van vermogen bij de Aw ingediend, waarvan 16 in 2018 zijn afgehandeld (13 positief, 2 negatief en 1 ingetrokken) en waarvan 3 in 2019 zijn afgehandeld (1 ingetrokken en 2 positief).

De accountant toetst jaarlijks op de naleving van het verbod om vermogen te verschaffen. Hij gaat na of er vermogen is verschaft en zo ja, of er voor alle vermogensverschaffingen van € 250.000,- of hoger door de corporatie, een ontheffing is verleend.

2.2.3. Garantstellingen

Een corporatie mag sinds 1 juli 2015 geen nieuwe garantstellingen afgeven voor hun verbindingen (samenwerkingsvennootschappen uitgesloten) ( Artikel 21a Woningwet). Als een ontwikkelaar bij een verbinding vraagt om een concerngarantie mag je die als corporatie niet meer geven.

Afgegeven garantstellingen van voor 1 juli 2015 zijn alleen geldig voor zover die betrekking hebben op werkzaamheden waarmee voor 1 juli 2015 een aanvang is gemaakt, of met betrekking tot welke uit schriftelijke, uitsluitend op die werkzaamheden betrekking hebbende, stukken blijkt dat het maken van die aanvang reeds voor 1 juli 2017 was beoogd ( Artikel 21a lid 2 Woningwet). De Aw kan overigens ook een ontheffing geven voor het verlenen van een garantstelling. De voorwaarden hiervoor zijn niet nader ingevuld.

De accountant toetst jaarlijks op het verstrekken van garantstellingen aan verbindingen. De accountant stelt ook vast dat de corporatie zich niet anderszins voor verbindingen garant heeft gesteld dan zij tot dat tijdstip heeft gedaan.

2.2.4. Statuten

Met de herziening van de Woningwet worden er eisen gesteld aan de statuten van verbonden ondernemingen (Artikel 23 Woningwet). De statuten van dochtermaatschappijen moesten voor 1 januari 2018 in lijngebracht worden met deze vereisten (Artikel II lid 6 Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting). Zo moeten er bepaalde bestuursbesluiten goedgekeurd worden (zie ook de volgende paragraaf) en moeten de statuten een blokkeringsregeling bevatten.

2.3. Het aangaan van een verbonden onderneming

2.3.1. Toestemming van Autoriteit Woningcorporaties

Een corporatie heeft de toestemming van de Aw nodig voordat ze een verbinding kan aangaan (Artikel 21 lid 2 Woningwet). Je mag dus alleen na goedkeuring van de Aw een BV oprichten of lid worden van een vereniging. Het is zelfs zo dat de Aw een nieuw lidmaatschap van Aedes moet goedkeuren (zoals hiervoor uitgelegd is Aedes een verbonden onderneming van een corporatie). Voor het aangaan van een samenwerkingsvennootschap is geen goedkeuring van de Aw vereist (Artikel 21 lid 3 Woningwet).

De goedkeuring van de Aw krijgt een corporatie niet zomaar. Er is een aantal eisen:

  • Het aangaan van de verbinding moet in het belang van een volkshuisvesting zijn;
  • De huurdersorganisatie moet instemmen met het aangaan van de verbinding(Artikel 21 lid 2 sub b Woningwet jo art. 8 lid 1 sub j Btiv);
  • De financiële continuïteit van de verbinding moet voldoende gewaarborgd zijn;
  • De statuten van de verbinding voldoen aan de vereisten;
  • De corporatie verschaft alleen bij oprichting vermogen aan de verbonden onderneming;
  • De corporatie gaat niet garant staan voor de verbonden onderneming.

Om dit aan te tonen moet een corporatie het volgende bij haar aanvraag meesturen (Zie de artikelen 8 en 9 Btiv en de Beleidsregels financieel toezicht Autoriteit Woningcorporaties 2016, p. 30 e.v):

  • Een kopie van de statuten van de op te richten verbinding dan wel de overeenkomst tot samenwerking;
  • Een zienswijze van het college van B&W van de gemeente waar de verbinding haar werkzaamheden zal uitvoeren;
  • Een schriftelijke verklaring van de huurdersorganisatie waarin ze aangeeft in te stemmen met de oprichting van de verbinding;
  • Een afschrift van de meest recente beoordeling door het WSW;
  • Het ondernemingsplan van de verbinding, waarin in elk geval haar werkzaamheden zijn opgenomen en waaruit blijkt welk aandeel haar werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting hebben in het geheel van haar werkzaamheden;
  • Een motiveringsbrief van de corporatie waarin uiteengezet wordt dat het aangaan van de verbinding in het belang van de volkshuisvesting is;
  • Het financieringsplan van de verbinding. De omvang van het vreemd vermogen en de vreemd vermogen verschaffers moeten duidelijk vermeld worden. Ten aanzien van het eigen vermogen moet duidelijk zijn welke partijen (in ieder geval de corporatie) een kapitaalstorting hebben verstrekt;
  • een overzicht en een analyse van de financiële situatie van de corporatie en die van de betrokken vennootschap op het tijdstip van indiening van dat verzoek, waaronder in elk geval de meest recente balans van de corporatie, hun liquiditeits- en solvabiliteitspositie, een aan die posities gerelateerde en naar baten en lasten gespecificeerde meerjarenanalyse van de door hen verwachte kasstromen, hun mogelijkheden tot het aangaan van financiële transacties ten behoeve van het kunnen verrichten van hun werkzaamheden en een analyse van hun leningportefeuille; en
  • de meest recente balans, winst- en verliesrekening en begroting van die vennootschap.

De Aw toetst al deze documenten op onder meer de hiervoor genoemde vereisten. We lichten die vereisten nog kort toe.

Belang volkshuisvesting

Een corporatie moet aantonen dat het aangaan van de verbinding in het belang van de volkshuisvesting is. Waarom wil de corporatie de verbinding aangaan en op welke manier komen de werkzaamheden in die volkshuisvesting (al dan niet pro rato) ten goede aan de taken van de corporatie?

Instemming huurdersorganisatie

De huurdersorganisatie van de corporatie heeft een instemmingsrecht over het aangaan van de verbonden onderneming (Artikel 21 lid 2 sub b Woningwet jo art. 8 lid 1 sub j Btiv). De wetgever vindt de huurders de primaire belanghebbenden bij een corporatie, waardoor de wetgever het wenselijk vindt om de huurdersorganisatie in te laten stemmen bij het aangaan van een nieuwe verbinding. De Aw onthoudt haar goedkeuring als er geen goedkeuring van de huurdersorganisatie is. Ook de gemeente(n) waar de corporatie werkzaam is mag haar zienswijze geven over het aangaan van de verbonden onderneming (Artikel 8 lid 1 sub b Btiv).  Het is dus belangrijk om de redenen voor het aangaan van een verbinding goed af te stemmen met deze partijen.

Financiële situatie

Bij de aanvraag moet financiële informatie meegestuurd worden over zowel de verbinding als de corporatie. De Aw toetst of er een risico voor de corporatie is. Het aangaan van een verbinding wordt niet goedgekeurd als de Aw van oordeel is dat de financiële middelen van de betrokken toegelaten instelling of rechtspersoon of vennootschap onvoldoende zullen blijken te zijn om hun voorgenomen werkzaamheden te kunnen verrichten. De Aw kijkt onder meer naar (a) de geraamde solvabiliteit van de toegelaten instelling na een zich verbinden, (b) de verhouding tussen het saldo van de operationele kasstromen en de rentelasten van de toegelaten instelling gedurende de eerste vijf jaren na een zich zodanig verbinden en (c) de meest recente beoordeling van het WSW van de kredietwaardigheid van de corporatie (Artikel 9 lid 1 Btiv).

Eisen aan statuten

Daarnaast moeten de statuten van de verbinding aan allerlei eisen voldoen. De eisen zijn erop gericht te waarborgen dat de corporatie zeggenschap houdt in de algemene vergadering zolang zij de meerderheid van het kapitaal verschaft. Zo moet in de statuten van een BV of NV een blokkeringsregeling worden opgenomen (een regeling die de vrije overdraagbaarheid van aandelen beperkt).

Daarnaast is een aantal besluiten benoemd waarmee de algemene vergadering voorafgaand moet instemmen. Zo moet er in de statuten van een BV of NV waarmee een corporatie zich verbindt, staan dat de volgende bestuursbesluiten vooraf goedgekeurd moeten worden door de algemene vergadering (Art. 23 lid 2 Woningwet):

  • het doen van een investering ten behoeve van de volkshuisvesting, indien daarmee ten minste EUR 3 000 000 gemoeid is, tenzij het gaat om investeringen ten behoeve van het in stand houden van of treffen van voorzieningen aan onroerende zaken in eigendom van de verbonden onderneming;
  • het vervreemden van onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de corporatie, het daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en het overdragen van de economische eigendom daarvan, telkens indien daarmee ten minste EUR 10 miljoen gemoeid;
  • het oprichten van een dochtermaatschappij of het deelnemen in een deelneming;
  • het verstrekken van een lening aan of zich in enigerlei garant stellen voor een dochtermaatschappij of een deelneming.

Deze bestuursbesluiten van een dochtermaatschappij met veel impact op de financiën / governance moeten goedgekeurd worden door de aandeelhouder. Dit betekent dat uiteindelijk het bestuur van de corporatie (als aandeelhouder) hierover besluit. In de statuten of het bestuursreglement kan staan dat het bestuur alleen na voorafgaande goedkeuring van de RvC dit besluit mag nemen.

Bovendien moeten de statuten van de BV bepalen dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de algemene vergadering (of de NV, echter dan wel beperkt tot algemene lijnen van het te voeren beleid op nader in de statuten aangegeven terreinen) (Artikel 23a lid 2 sub d Woningwet).

Vermogen / garantstellingen

Zoals hiervoor al toegelicht mag een corporatie alleen bij de oprichting vermogen verschaffen. Daarna is het verboden. Ook mag een corporatie niet garant staan voor de verbinding. De Aw toetst of hier sprake van is. De Aw geeft geen goedkeuring wanneer de corporatie de verbinding kapitaal zal verschaffen anders dan in de vorm van aandelen en/of een lening bij de oprichting. De lening moet trouwens wel aan bepaalde vereisten voldoen. Zo moet het rentepercentage minimaal gelijk zijn aan de geldende rente op tienjarige staatsleningen, vermeerderd met een bij ministeriële regeling te bepalen percentage. Ook moet de lening binnen vijftien jaar afgelost worden en zodanig, dat na vijf en tien jaar ten minste een derde respectievelijk twee derde deel is afgelost (Artikel 21 lid 2 Woningwet jo. artikel 10 lid 2 Btiv).

Het is verder mogelijk om bezit bij oprichting over te brengen naar de verbinding (uiteraard na goedkeuring door de Aw). Hierbij kan maximaal 60% van de koopsom worden betaald via aandelenkapitaal, het overige deel moet op een andere wijze gefinancierd worden. Bij overdracht van een hoger percentage van 10% van het te liberaliseren bezit moet de corporatie aantonen dat er voldoende woningen in de DAEB-tak overblijven voor de uitvoering van haar DAEB-taken. De gemeente en huurdersorganisatie kunnen deze motivering betrekken bij hun zienswijze of instemmingsmotivering. De Aw betrekt dit bij de goedkeuring van de verbinding.

2.3.2. WSW

Als de corporatie deelnemer is van het WSW, moet zij ook het WSW om goedkeuring vragen voor het oprichten van een verbonden onderneming (Artikel 20 lid 1 sub c Reglement van Deelneming WSW). Dit geldt dus alleen in het geval van oprichten van een nieuwe rechtspersoon / vennootschap. Er is geen goedkeuring nodig voor het lid worden van een vereniging of het verkrijgen van aandelen.

2.3.3. Goedkeuring raad van commissarissen

Op grond van de Woningwet is de goedkeuring van de RvC vereist voor het bestuursbesluit tot het aangaan van de verbonden onderneming als dit van ingrijpende betekenis is voor de corporatie (Artikel 26 lid 1 sub b Woningwet). Statutair kan bepaald zijn dat er altijd goedkeuring nodig is van de RvC voor het aangaan van een verbinding.

2.4. Vervreemding en ontbinding van een verbinding

Een corporatie heeft de goedkeuring van de Aw nodig als ze aandelen in een dochtermaatschappij verkoopt (Artikel 27 lid 1 sub b Woningwet). Goedkeuring wordt niet gegeven als (Artikel 28 Btiv):

die vervreemding naar het oordeel van de Aw ertoe leidt dat de financiële continuïteit van de corporatie niet langer is gewaarborgd;

  • die vervreemding geschiedt tegen een prijs onvoldoende overeenkomt met de intrinsieke waarde (tenzij de corporatie aannemelijk heeft gemaakt dat de intrinsieke waarde geen juist beeld geeft van de waarde bij verkoop);
  • de corporatie een lening of een garantie aan de dochtermaatschappij heeft verstrekt of voor haar schulden aansprakelijk is, en die vervreemding ertoe zou leiden dat zij de helft of minder van de stemrechten in de algemene vergadering van de dochtermaatschappij overhoudt of
  • degene aan wie wordt vervreemd de Aw geen verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan overleggen.

Voor de ontbinding van een verbonden onderneming is er in beginsel geen toestemming van de Aw nodig. Een uitzondering is er als met de ontbinding ook een lening wordt kwijtgescholden. Er wordt met de kwijtschelding vermogen verschaft en de corporatie heeft een ontheffing nodig voor die situatie.

Op grond van het Reglement van Deelneming van het WSW is het voornemen van een corporatie tot het vervreemden of beëindigen (waaronder wordt begrepen het afstand doen van stemrechten) van een i) dochtermaatschappij, ii) verbonden onderneming, iii) woningvennootschap of iv) samenwerkingsvennootschap in beginsel onderworpen aan goedkeuring van het WSW (Artikel 20 lid 1 sub c Reglement van Deelneming WSW). Goedkeuring is niet vereist als die handeling per boekwaarde een waarde vertegenwoordigt van 1% of minder van het balanstotaal van de corporatie (Artikel 20 lid 2 Reglement van Deelneming WSW).

De toestemming van de RvC is vereist wanneer het vervreemden of ontbinden leidt tot het verbreken van de duurzame samenwerking en dit van ingrijpende betekenis is voor de corporatie (Artikel 26 lid 1 sub b Woningwet). De statuten of reglementen kunnen strengere vereisten bevatten.

Arrow-prev Arrow-next