6

Corporatie helpt 
zorginstelling uit de brand

… volstaat het informeren van de RvC of is er meer nodig?

Na de scheiding wonen en zorg worstelen veel corporaties – en zorginstellingen – met het voor zorg bestemde vastgoed. Sommige corporaties proberen het zo mogelijk af te stoten, andere wijzen er op dat het huisvesten van mensen met een zorgbehoefte een kerntaak is. Veel corporaties hebben nog langlopende – soms wel 20 jaar of langer – contracten met zorginstellingen. Dat lijkt solide, maar als de zorginstelling in de moeilijkheden komt, heeft toch ook de corporatie een probleem. Daarover gaat deze casus.

Bestuurder verlaagt de huur van een zorgcomplex

In de RvC vergadering deelt bestuurder Paula de Goede mee dat een zorgorganisatie fors in de financiële problemen zit. Deze zorgverlener huurt een zorgcomplex van de corporatie. De Goede meldt dat zij besloten heeft de huur substantieel te verlagen en ook voor het eerste half jaar uitstel van betaling zal geven. Hoewel het om substantiële bedragen gaat, blijft – zo verzekert Paula – uw corporatie ruimschoots binnen de normen van het WSW. De bestuurder geeft aan dat zij de zorginstantie hier al over heeft bericht.

In de RvC vergadering leidt dit tot veel commotie en wordt met name het feit dat de RvC geconfronteerd wordt met een besluit dat reeds extern gecommuniceerd is, als onbetamelijk ervaren. Paula de Goede is hier verbaasd over en vindt eigenlijk dat informeren genoeg is en dat dit besluit absoluut geen voorafgaande goedkeuring van de RvC vraagt. Bovendien worden met andere huurders dagelijks betalingsregelingen afgesproken.

Om verdere escalatie te voorkomen besluit de voorzitter een schorsing in te lassen en met de RvC en de bestuurder afzonderlijk te overleggen. Uit het overleg met de overige RvC-leden blijkt veel ergernis over de gevolgde procedure van dit besluit.

Op zich heeft men er begrip voor dat er iets gedaan wordt. Er is al een jarenlange relatie met de zorginstelling. Maar men vindt de toezeggingen veel te ver gaan en wil ook weten wat dit voor gevolgen heeft voor de contracten met andere zorgverleners.

De Raad is met name geërgerd over de opstelling van de bestuurder die niet wil erkennen dat deze actie richting zorginstelling vooraf in de RvC behandeld had moeten worden. Een meerderheid van de Raad is zelfs van mening dat het besluit teruggedraaid moet worden en dat eerst met de Raad besproken moet worden welke coulance de corporatie wil betrachten.

Uit het gesprek met de bestuurder komt naar voren dat zij het flauwekul vindt om dit eerst met de RvC te bespreken. Zij vindt de reactie van de RvC buiten proporties en is zeker niet van plan dit besluit terug te draaien. Dat zou immers, zo betoogt de bestuurder, zowel voor de organisatie als voor haar forse imagoschade opleveren.

Hoe verder?

Belangrijk is om niet in een nietes-welles situatie te geraken over de formele handelingsruimte van de bestuurder, Daarom is het nuttig om naar de toezichtsvisie en het toezichtskader van de RvC te kijken en te beoordelen of voor dit besluit wel of geen goedkeuring vooraf nodig was.

Los van de formele posities van bestuur en RvC is het onverstandig van de bestuurder om de commissarissen met zo’n ongebruikelijk besluit te verrassen. De bestuurder kan bovendien van een kritische RvC de nodige vragen verwachten, zoals:

  • hoelang is het al bekend bij de bestuurder dat de zorgorganisatie in zwaar weer zit;
  • is er sprake van een dreigend faillissement van de zorgorganisatie en wat is dan het scenario;
  • heeft de corporatie nog meer zorgvastgoed in portefeuille en hoe is de soliditeit van die organisaties;
  • van wanneer dateert het huurcontract en is juridisch uitgezocht of de zorgorganisatie zich kan beroepen op dusdanig gewijzigde omstandigheden dat er een juridische basis is voor wijziging van het contract?

Kritische vragen, die een proactieve bestuurder ook voor had kunnen zijn. En de vergelijking met betalingsregelingen met reguliere huurders slaat natuurlijk nergens op. Andere contracten, andere bedragen en andere contractpartners.

De beslissing terugdraaien – vaak staat in de statuten dat de RvC elk bestuursbesluit kan schorsen, waarmee overigens de externe werking niet wordt aangetast – is nogal wat. De RvC zal moeten meewegen wat dit betekent voor de externe positie van de bestuurder, maar ook voor het imago van de corporatie. Niet alleen vanwege de bestuurlijke onduidelijkheid, maar ook welk beeld wordt neergezet als dit uiteindelijk mede tot een faillissement van de zorginstelling zou leiden.

Maar het gaat niet alleen om de inhoud. Het gaat hier ook over de relatie met de bestuurder. Is dit een incident of de zoveelste confrontatie? Als dat laatste het geval is, kan het betekenen dat dit de bekende druppel is. Maar het kan ook zo zijn dat de RvC te dicht op de bestuurder zit en dan verdient dat de nodige aandacht en bijstelling. Is deze aanvaring een incident, dan is deze casus bij uitstek een voorbeeld om te komen tot afspraken hoe in de toekomst met dergelijke onverwachte situaties wordt omgegaan. Het principe van no-surprise – het elkaar niet voor verrassingen willen stellen – is zowel voor de RvC als voor de bestuurder een goed uitgangspunt.

Arrow-prev Arrow-next