Met een goede voorbereiding kan het gezamenlijke moment van zelfreflectie optimaal worden benut. Tot de voorbereiding horen in elk geval de volgende elementen.
Iedere commissaris uitnodigen om alvast na te denken over een aantal evaluatieve vragen en vooraf input te leveren.
Als er recent een visitatie heeft plaatsgevonden, ligt het voor de hand ook de uitkomsten daarvan – voor zover relevant voor het RvC-functioneren – in de zelfevaluatie mee te nemen, tenzij de RvC daar al eerder uitgebreid over heeft gesproken en conclusies uit getrokken heeft.
In grote lijnen kunnen voor het ophalen van informatie de volgende werkwijzen, met hun voor- en nadelen worden onderscheiden.
De commissarissen en bestuurder(s) en eventueel ook andere worden gevraagd om op een beperkt aantal open vragen te reageren, zoals: “Wat is de kracht van deze RvC?” “Wat kan of moet beter?” “Zijn er onduidelijkheden?” Dat kan per e-mail gebeuren of in een telefonisch of face-to-face gesprek. Een gesprek heeft de voorkeur, omdat dan doorgevraagd kan worden op wat de betreffende persoon concreet bedoelt en dieper op zaken kan worden ingegaan. Zo’n gesprek kan het inzicht verdiepen, zowel van de betreffende commissaris c.q. bestuurder en ook van degene die de informatie ophaalt en de sessie voorbereidt.
Voordeel:
De commissarissen en bestuurder(s) ontvangen vooraf een lijst met vragen (bijvoorbeeld ontleend aan de aspecten beschreven in par. 3.1 of in omloop zijnde lijsten met open vragen), die hen uitnodigen om na te denken over wat zij van uiteenlopende facetten van de praktijk van het intern toezicht bij de eigen corporatie vinden. Als ook anderen worden uitgenodigd om input te leveren, dan ontvangen deze een aparte lijst, die aansluit bij hun relatie met en zicht op de RvC.
Het ophalen van de antwoorden kan per e-mail of in een telefonisch of face-to-face gesprek gebeuren. Een gesprek heeft ook hier de voorkeur.
Voordeel:
Nadeel:
Bij een enquête wordt commissarissen en bestuurder(s) gevraagd om het functioneren van de RvC(leden) een score te geven op basis van een vraag of stelling. Als ook anderen worden bevraagd, dan ontvangen zij een aparte enquête, die aansluit bij hun relatie met en zicht op de RvC.
Voordeel:
Nadeel:
Hier wordt de focus gelegd op de onderdelen ‘bemensing’ en ‘board dynamics’. Andere aspecten van het functioneren van de RvC worden niet geadresseerd. Er bestaan tal van instrumenten om de stijlen van mensen en teamrollen in beeld te brengen, zoals de teamrollen van Belbin, denkpetten van De Bono, LIFO (Life Orientation), Meyers Briggs Type Inventory en nog veel meer. Het is goed om te bedenken dat ieder instrument eigen dimensies heeft waarmee gewerkt wordt. Een belangrijke vraag is wat voor de betreffende RvC interessante en relevante dimensies zijn.
De hiervoor genoemde, al langer beproefde instrumenten zijn niet toegesneden op de RvC als een apart soort team. Instrumenten toegesneden op de RvC beginnen wel hier en daar te ontstaan.
Voordeel:
Nadeel:
Deze aanpak past bij het leren van recente ervaringen. Het helpt als ter voorbereiding van de evaluatieve bespreking de feiten in beeld worden gebracht. Die vormen het gezamenlijke vertrekpunt voor de nadere analyse van wat gebeurd is, wat goed en fout is gegaan en wat daarvan geleerd kan worden.
Voordeel:
Nadeel:
Het kan zinvol zijn om naast het inventariseren van beelden, oordelen en aandachtspunten van commissarissen, bestuurder(s) en eventueel anderen, vooraf een aantal feiten in beeld te laten brengen als input voor de zelfevaluatie. Hieronder enkele voorbeelden.
Voordeel:
Nadeel:
Het is goed om de input die verkregen is voor alle commissarissen toegankelijk te maken middels een beknopte, overzichtelijke rapportage.
Er kunnen op basis van die terugkoppeling voorafgaand aan de sessie thema’s worden voorgesteld die gezamenlijk uitgediept worden. Het is ook mogelijk om die thema’s aan het begin van de sessie gezamenlijk te bepalen.
Van belang is dat de thema’s bepaald worden, voordat de RvC in het evaluatieve gesprek de diepte in gaat. Dat voorkomt dat men blijft hangen bij een of meer onderwerpen, en andere – mogelijk de meest lastige èn belangrijke – blijven liggen.
Wie haalt de informatie op en stelt de terugkoppeling op? Als met een externe wordt gewerkt, zal die dat over het algemeen doen. Als zonder externe ondersteuning wordt geëvalueerd, zijn meerdere opties denkbaar: de voorzitter, de secretaris of een lid van de RvC dat daartoe geschikt wordt geacht. De secretaris is een goede optie als met een enquête of andere vragenlijsten wordt gewerkt. Als gesprekken gevoerd moeten worden, ligt de voorzitter of een commissaris die geschikt wordt geacht, voor de hand. Soms wordt deze taak bij de remuneratiecommissie of een governancecommissie neergelegd.
Er kunnen vier stappen worden onderscheiden
De kwaliteit van de zelfevaluatie wordt in belangrijk mate bepaald door de kwaliteit van het gezamenlijke gesprek over het eigen functioneren. De kwaliteit van dit gesprek wordt mede bepaald door het vermogen tot zelfreflectie en de wil om kritisch naar het eigen functioneren te kijken.
In par. 2.2 zijn vier bepalende factoren voor het zelfreflecterend vermogen (kunnen) beschreven. Het zelfreflecterend vermogen moet worden gedragen door de motivatie (willen) om te evalueren en zich blijvend de professionaliseren.
In het volgende worden handvatten gegeven voor het – waar nodig – versterken van de motivatie en het vermogen van zelfreflectie.
Wet- en regelgeving en de inzichten in good governance blijven zich ontwikkelen. Het is dan ook goed om zich steeds af te vragen of het normenkader dat de RvC hanteert nog up to date en gemeenschappelijk is.
Bij ontbrekende kennis of onzekerheid over ‘hoe het hoort’, is het goed in de zelfevaluatie momenten in te bouwen waarin de praktijk geconfronteerd wordt met wet- en regelgeving, codebepalingen en algemeen aanvaarde good practices. Als die kennis niet binnen de RvC aanwezig is, kan die extern worden gehaald.
Zeker voor RvC’s die al enige tijd in een stabiele situatie opereren, kan het lastig zijn om met een frisse, kritische blik naar het eigen functioneren te kijken. Een bijzonder kritische of een nieuwe commissaris kan een waardevolle bijdrage leveren. Die moet dan wel de ruimte krijgen om dit te mogen doen, de feedback constructief kunnen geven en dat ook durven doen. Een suggestie is om nieuwe commissarissen expliciet te vragen om hun eerste observaties te geven, tijdens de evaluatiesessie of na zijn/haar ‘eerste 100 dagen’. Als dit standaard gebeurt, loopt de RvC minder kans dat nieuwe mensen worden ‘ingelijfd’ door de heersende cultuur en opvattingen en het beoogde effect van regelmatig fris bloed uitblijft.
Een te positief zelfbeeld heeft soms te maken met een sterke groepscultuur waarin afwijzend op kritische geluiden over het functioneren wordt gereageerd. Dan is het lastig om openheid te creëren voor zelfreflectie en kritische feedback. Hier is een externe nodig die het vertrouwen van de RvC heeft, als gezaghebbend wordt gezien en de sociale vaardigheden heeft om commissarissen te verleiden ook eens met andere ogen naar het eigen functioneren te kijken. Echter enige bereidheid om zich open op te stellen, is ook hier een voorwaarde.
Voor RvC’s die niet gewend zijn om met enige diepgang over het eigen functioneren te spreken of waar in korte tijd meerdere personele wisselingen hebben plaatsgevonden, kan het lastig zijn om de gemeenschappelijke taal te vinden en elkaar goed te begrijpen. Zo kan ‘scherper’ toezicht voor de een betekenen dat de RvC inhoudelijk dieper moet doorvragen en minder snel moet loslaten, terwijl de ander ‘scherpte’ koppelt aan de ‘tone of voice’ en het corrigerend optreden. Bij de roep om ‘proactiever’ opereren in de strategiediscussie kan de een bedoelen dat de RvC eerder en actiever met het bestuur in gesprek moet gaan, terwijl de ander meent dat de RvC zich een eigen beeld van de gewenste strategie moet vormen. Werken met concrete voorbeelden kan helpen om dit soort misverstanden te ontmaskeren en elkaar beter te begrijpen. Als het vinden van de gemeenschappelijke taal nog aandacht vraagt, is het goed om meer tijd voor de evaluatiesessie uit te trekken.
Iedere commissaris moet zijn inbreng durven leveren, ook als die sterk afwijkt van die van de collega-commissarissen of als het om feedback gaat die gevoelig ligt. Goede voorbereiding van de evaluatiesessie zoals beschreven in par. 4.1 kan helpen. Het adresseren van lastige onderwerpen in een vragenlijst of enquête kan legitimerend werken en de drempel verlagen om een lastige zaak aan te kaarten (bijvoorbeeld de vraag of iedereen voldoende aanwezig is). Ook voorbereidende gesprekken met de afzonderlijke commissarissen kunnen helpen om gevoelige zaken naar voren te brengen. Zo’n gesprek kan de commissaris helpen om een nog onbestemd ongenoegen te onderkennen en daarvoor constructieve formuleringen te kiezen. In de evaluatiesessie kan de gespreksleider faciliteren dat het lastige onderwerp op een goede manier op tafel komt.
Zich durven uiten en ook lastige zaken in een goed gesprek samen uitdiepen, is gemakkelijker naarmate er binnen de RvC een veilige sfeer heerst. Als die er niet is, is het goed om de veiligheid expliciet onderwerp van het evaluatiegesprek te laten zijn. Het gebrek aan veiligheid zal immers ook effect hebben op de kwaliteit van het dagelijks functioneren van de raad.
Daarnaast kunnen spelregels voor het respectvol omgaan met elkaar tijdens de evaluatiesessie helpen, zoals de inbreng van iedereen serieus nemen en willen onderzoeken, en het elkaar uitnodigen om zich te uiten. Veiligheid kan ook een rol spelen als het functioneren van een of meer individuele commissarissen een aandachtspunt is. Dat kan soms beter in een bilateraal gesprek buiten de gemeenschappelijke evaluatiesessie gebeuren.
Willen blijven leren is een essentiële voorwaarde voor een succesvolle zelfevaluatie. Als die houding nog onvoldoende aanwezig is, is het de uitdaging om de zelfevaluatie het levende bewijs te laten zijn dat niemand uitgeleerd is en dat blijven professionaliseren inspirerend kan zijn.
Als met een externe wordt gewerkt, leidt hij of zij het gesprek. In de overige gevallen ligt het voor de hand dat de voorzitter het gesprek leidt, of een lid dat daartoe geschikt wordt geacht.
De uitkomsten van de zelfevaluatie – bevindingen, conclusies en eventuele afspraken – worden uiteraard vastgelegd. Het nakomen van afspraken zal gedurende het jaar bewaakt moeten worden, wil de zelfevaluatie ook het beoogde effect hebben.
Uiterlijk bij de zelfevaluatie van het volgende jaar wordt de realisatie van de afspraken getoetst. Zijn ze gerealiseerd en zo ja, met het gewenste effect? En als dat niet het geval is, waarom niet?
Er zijn verschillende opties denkbaar.
Het is belangrijk om hierover vooraf heldere afspraken te maken.
Het is de taak van de voorzitter om te bewaken dat de jaarlijkse zelfevaluatie goed voorbereid plaatsvindt. Vaak neemt de voorzitter hiertoe het initiatief en leidt hij/zij ook de evaluatiesessie, tenzij externe ondersteuning is gezocht. Het is goed om te bedenken dat de voorzitter als gespreksleider van de zelfevaluatie verschillende rollen vervult, namelijk die van gespreksleider, gespreksdeelnemer en – als het om de evaluatie van zijn/haar eigen functioneren gaat – gespreksonderwerp. Dat maakt het leiden van het evaluatiegesprek bijzonder lastig, maar niet onmogelijk. Er worden aan de voorzitter als trekker en gespreksleider van de zelfevaluatie bijzondere eisen gesteld:
De RvC van woningcorporaties is wettelijk verplicht om de zelfevaluatie elke twee jaar met externe ondersteuning uit te voeren. Naast deze verplichting zijn er tal van andere overwegingen om regelmatig externe ondersteuning in te schakelen, namelijk:
Bij het zoeken naar passende ondersteuning is het goed dat de RvC stil staat bij de meerwaarde en de kwaliteiten die hij vooral bij de externe zoekt. Die hangen af van de aanpak die gekozen wordt en het aan- of afwezig zijn van de voorwaarden voor een goede zelfreflectie bij de RvC. Aan het einde van dit hoofdstuk vindt u enkele vragen die kunnen helpen bij de keuze van passende externe ondersteuning.
Het bestuur wordt om input voor de zelfevaluatie gevraagd (zie par. 4.1), maar is in principe niet bij de evaluatiesessie van de RvC aanwezig.
Omdat de bestuurders hun input niet in de evaluatiesessie kunnen toelichten, is het belangrijk vooraf een gesprek met hen te hebben. Bovendien kan een gesprek de drempel verlagen om lastige feedback voor de RvC of individuele commissarissen te geven. Immers, de RvC staat als werkgever boven het bestuur.
Nadat de evaluatiesessie heeft plaatsgevonden ontvangt het bestuur – meestal bij monde van de voorzitter – een terugkoppeling van de uitkomsten van de evaluatiesessie. Onderwerpen die het samenspel tussen RvC en bestuur raken, vragen in dat gesprek extra aandacht. Soms is het goed om daartoe nog een gesprek tussen het bestuur en de gehele RvC te organiseren.
Bij jaarlijks terugkerende zelfevaluaties ligt het gevaar van sleetsheid op de loer, vooral als een RvC na een traditie van jaarlijkse zelfevaluaties al zeer professioneel opereert, de corporatie goed functioneert en de context stabiel is.
Hier enkele suggesties voor variatie:
Dit impliceert dat elk jaar een bewuste keuze voor de aanpak wordt gemaakt. Hieronder treft u daartoe ondersteunende vragen aan.
Aandachtspunten ter ondersteuning van de inrichting van de zelfevaluatie van uw RvC